2. Bijvoeglijk naamwoord

2. Bijvoeglijk naamwoord
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2. Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel

Je leert hoe je bijvoeglijk naamwoorden spelt.

Slide 2 - Tekstslide





Wat is dat eigenlijk, een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord:
De mooie auto
Het gele huis
Die tas is duur

Zoals je ziet, eindigt een bijvoeglijk naamwoord vaak op een -e, maar niet altijd.

De vorm met een -e noemen we de verbogen vorm:
mooi-mooie / groot-grote / lekker-lekkere / enz.
De vorm zonder extra -e is de onverbogen vorm.

Slide 4 - Tekstslide

Meestal gebruik je de verbogen vorm:
de mooie tas / de aardige vrouw / het grote kasteel

De onverbogen vorm wordt gebruikt als

- het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat:
Die hond is lief / Het boek is spannend

- je bij het-woorden het onbepaald lidwoord 'een' gebruikt of geen lidwoord gebruikt:
Een goed gesprek / Mooi shirt!


Slide 5 - Tekstslide

Je kunt bijvoeglijk naamwoorden maken van voltooide en onvoltooide deelwoorden:


De gewonnen wedstrijd 
(Hij heeft de wedstrijd gewonnen)


De huilende baby
(Huilend kwam zij de klas binnen)




Slide 6 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort en eenvoudig mogelijk:

De verbrede weg (dus niet 'verbreedde')
De vergrote foto (dus niet 'vergrootte')

Gebruik alleen dubbel d of dubbel t als dat voor de uitspraak nodig is:
De beschutte tuin
De bekladde schutting


Slide 7 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan waar iets van gemaakt is. 

De meeste stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden eindigen op -en:
de houten tafel / het gouden horloge

Bij nieuwe stoffen (vaak leenwoorden uit het Engels) gebruik je juist geen -en:
de plastic tas / een polyester shirt

Slide 8 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

Bijvoeglijk naamwoorden komen voor als
  • Stellende trap            groot         mooi       hoog
  • Vergrotende trap      groter       mooier    hoger
  • Overtreffende trap   grootst     mooist     hoogst

Soms veranderen een paar letters: lief, liever, liefst
Soms verandert het hele woord: goed, beter, best

Slide 9 - Tekstslide

Dan of als?




Suriname is vier keer zo groot ... Nederland.
Simon is kleiner ... ik. 
Hij rent een stuk sneller ... zijn broertje.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Even oefenen

1. Het tekort is groter ... vorig jaar.
2. Hij heeft net zo weinig honger ... jij.
3. Ik vind Nederlands interessanter ... Duits.
4. Zijn salaris is twee keer zo hoog ... het mijne.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!

Maak opdracht 2 en 4 (blz. 112)

HUISWERK:
5, 6, 7, 9, 10 (blz. 114, 115)

Slide 13 - Tekstslide