Jaar 6

Met hoeveel jaar is de gemiddelde leeftijd gestegen tussen 2013 en 2023?
Wat zegt de tekst?
2013: gemiddeld 24 jaar • 2018: 25 & nu (2023): 26

Rekensom:
26 − 24 = 2 jaar stijging.

Waarom 26 − 24?
Je zoekt de toename tussen beginjaar (2013) en eindjaar (2023). Toename = nieuw − oud = 26 − 24.

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
PAVSecundair onderwijs

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Met hoeveel jaar is de gemiddelde leeftijd gestegen tussen 2013 en 2023?
Wat zegt de tekst?
2013: gemiddeld 24 jaar • 2018: 25 & nu (2023): 26

Rekensom:
26 − 24 = 2 jaar stijging.

Waarom 26 − 24?
Je zoekt de toename tussen beginjaar (2013) en eindjaar (2023). Toename = nieuw − oud = 26 − 24.

Slide 1 - Tekstslide

b) “Bereken de gemiddelde stijging per jaar.”

Totaal verschil = 2 jaar 

Periode = 2023 − 2013 = 10 jaar.

Gemiddeld per jaar = 2 ÷ 10 = 0,2 jaar/jaar = ongeveer 2,4 maanden per jaar. (0,2×12=2,4 maanden)
Antwoord: 0,2 jaar per jaar (≈ 2,4 maand/jaar).

Slide 2 - Tekstslide

c) “Als deze trend verdergaat, in welk jaar zal de gemiddelde leeftijd 30 jaar zijn?”

Doel: van 26 naar 30 = 4 jaar erbij nodig.

Tempo: 0,2 jaar per jaar (eerder berekend).

Tijd nodig: 4 ÷ 0,2 = 20 jaar.

Jaar: 2023 + 20 = 2043. Antwoord: 2043.

Slide 3 - Tekstslide

2) Leeftijdsverschil mannen en vrouwen
Wat zegt de tekst? Mannen gaan gemiddeld op 27, vrouwen op 25 uit huis. Rekensom: 27 − 25 = 2 jaar.

Waarom is het 27 − 25 en niet (27 + 25) ÷ 2?
Dat zijn twee aparte gemiddelden (één voor mannen, één voor vrouwen).  De vraag: “Hoeveel ouder zijn mannen gemiddeld dan vrouwen op het moment dat ze uit huis gaan?”
Dat is een verschil-vraag: je moet kijken hoeveel meer mannen gemiddeld zijn.

👉 Daarom doe je 27 − 25 = 2.

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 27 − 25?
De tekst zegt: mannen gemiddeld 27, vrouwen gemiddeld 25. Je wil weten: hoeveel ouder zijn mannen dan vrouwen? Dat is een verschil-vraag → dus 27 − 25 = 2 jaar.

Wanneer gebruik je (27 + 25) ÷ 2? Stel: er zijn maar twee personen: één jongen (27) en één meisje (25).
Je wil weten: als je hen samen neemt, wat is de gemiddelde leeftijd?

Dat is een gemiddelde-vraag → dus (27 + 25) ÷ 2 = 26 jaar.

Slide 5 - Tekstslide

3. Gemiddelde appartementshuur ≈ €800/maand.
In het voorbeeld betalen Marie en Gaya thuis €200/maand aan hun ouders.

Stap 1 (per maand): €800 − €200 = €600 minder uitgaven/maand.

Stap 2 (per jaar): €600 × 12 = €7.200.
Antwoord: €7.200 per jaar bespaard door thuis te blijven i.p.v. een appartement te huren.

Slide 6 - Tekstslide

4. Kopen: hoeveel % duurder is een huis dan een appartement? Wat zegt de tekst?

Gemiddelde appartement= €270.000 & huis = €350.000.
Stap 1 (verschil in €): €350.000 − €270.000 = €80.000.

Bij een procentvraag kijk je altijd: ten opzichte van wat?
Hier is de vraag: “Hoeveel % duurder dan een appartement?” Dus je vergelijkt het verschil (€80.000) met de prijs van een appartement (€270.000).

80.000
270.000
×
100
%
29
,
6
%
270.000
80.000
 ​

×100%≈29,6%

Slide 7 - Tekstslide



80.000 
 270.000 × 100 % ≈ 29,6 %

Antwoord: een huis is ongeveer 30% duurder.

Slide 8 - Tekstslide


5) Percentage thuiswonende jongeren → aantallen

Wat zegt de tekst?
18–24 jaar: 80% thuiswonend

Berekening: 80÷100x500 = 400 wonen thuis 

Slide 9 - Tekstslide



30% uit de groep 25-30 jaar

Berekening: 30÷100x400 = 120 wonen thuis.

Slide 10 - Tekstslide



10% van dertig plussers

Berekening: 10÷100x250 = 25 wonen thuis.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Soorten grafieken: Lijngrafiek en staafdiagram

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat is EPC?

EPC = EnergiePrestatieCertificaat

Geeft aan hoeveel energie een woning verbruikt per m² per jaar.

Hoe lager het getal → hoe beter (zuiniger).

Je krijgt ook een letter:

A = heel goed (weinig verbruik)

D of F = slecht (veel verbruik → hoge kosten)
Tekst

Slide 16 - Tekstslide

Dakisolatie
Warmte stijgt → zonder isolatie gaat tot 30% warmte via het dak verloren. Goed geïsoleerd dak = minder stookkosten.

Vloer- en zolderisolatie 
Vloer: voorkomt dat warmte naar de kelder of grond verdwijnt.
Zolder: vaak onverwarmde ruimte → isolatie houdt warmte in de leefruimtes.

Hoogrendementsbeglazing (HR-glas) Houdt warmte beter binnen dan enkel glas.

Zonnepanelen Levert direct punten op in de EPC-score.
Warmtepomp Haalt warmte uit de lucht of de grond → veel energiezuiniger dan een klassieke cv-ketel.

Vermindert CO₂-uitstoot en verlaagt kosten op termijn.

Slide 17 - Tekstslide

Berekening EPC A (80 kWh/m²)

Stap 1: Totale energie: 80 × 140 = 11.200  kWh/jaar

Stap 2: Verdeel in gas en stroom:
Gas (70%): 11.200 × 0,7=7.840 & Stroom (30%): 11.200 ×0,3= 3.360

Stap 3: Bereken kosten: Gas: 7.840 × € 0,10=€784 
Stroom: 3.360×€0,30=€ 1.008

Stap 4: Totaal: 784+1.008=€1.792/𝑗𝑎𝑎𝑟


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Stappenplan model

Beleefde begroeting.
Voorstellen (naam, reden van bellen).
Afspraak vragen.
Afspraak maken (dag/uur).
Afsluiten en bedanken.

Slide 20 - Tekstslide

Kijkvragen:
  • Wat gebeurd er in het filmpje?
  • Wat voor soort communicatie wordt er gebruikt in het filmpje?
  • Hoe kun je zien dat deze vorm van communicatie wordt gebruikt?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Een formeel telefoongesprek voeren:
Begroeting: Begin altijd vriendelijk. Bijvoorbeeld: "Goedemorgen, u spreekt met [naam] van [bedrijf]. Hoe kan ik u helpen?"

Vragen: Stel duidelijke vragen om te begrijpen wat de klant nodig heeft. Bijvoorbeeld: "Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
Informatie geven: Geef duidelijke en korte antwoorden. Als je iets niet weet, zeg dan: "Ik ga dit voor u navragen."

Afsluiten: Eindig het gesprek vriendelijk. Bijvoorbeeld: "Dank u wel voor het bellen. Fijne dag verder."
Informatie registreren:



Slide 23 - Tekstslide

Registreren van informatie:
Schrijf alles op: Tijdens het gesprek schrijf je belangrijke informatie op, zoals de naam van de klant, het onderwerp van het gesprek en de actie die genomen moet worden.
Wees precies: Zorg ervoor dat je alle details goed noteert, zodat je later kunt terugkijken en verder kunt helpen als dat nodig is.

Bevestigen: Herhaal soms de belangrijkste informatie om zeker te weten dat je het goed hebt genoteerd. Bijvoorbeeld: "Dus u wilt een afspraak maken voor morgen om 10 uur, klopt dat?"
Door zowel goed te communiceren als de juiste informatie te registreren, zorg je ervoor dat het gesprek goed verloopt en dat je de klant goed kunt helpen.

Slide 24 - Tekstslide

Verschil Inkomende of uitgaande oproep:
Het verschil tussen een inkomende en uitgaande oproep is als volgt:
Inkomende oproep: Dit is een telefoongesprek dat naar jou toe komt. Jij ontvangt de oproep van iemand anders. Bijvoorbeeld, de klant belt naar jouw bedrijf.

Uitgaande oproep: Dit is een telefoongesprek dat jij maakt naar iemand anders. Jij belt iemand, bijvoorbeeld om informatie te vragen of om een afspraak te maken.

Inkomend = Jij ontvangt het gesprek.
Uitgaand = Jij maakt/ start het gesprek.

Slide 25 - Tekstslide

Bij zakelijke communicatie let je op het volgende:
  • wees gastvrij
  • wees niet te persoonlijk
  • wees niet te emotioneel
  • wees beleefd
  • wees duidelijk
  • wees concreet
  • luister naar de ander 

Slide 26 - Tekstslide

Inkomend telefoongesprek
Begroeten
Voorstellen
Aanspreken
Dienst verlenen
Samenvatten
Afsluiten

Slide 27 - Tekstslide

Indexering (nieuwe huur)
€600 → inflatie 2%

Formule: nieuwe huur = 
oude huur × (1 + %)
= 600 × 1,02 = €612,00

Slide 28 - Tekstslide

2) €650 → 4 jaar indexeren met 2%, 2,5%, 3%, 1,5%

We indexeren elk jaar op het resultaat van het vorige jaar.

Jaar 1: 650 × 1,02 = €663,00

Jaar 2: 663,00 × 1,025 = €679,58

Slide 29 - Tekstslide

Jaar 3: 679,58 × 1,03 = €699,96

Jaar 4: 699,96 × 1,015 = €710,46

Slide 30 - Tekstslide

 Stap 1 – Wat betekent “meer betalen”?

Je vergelijkt de nieuwe huurprijs (geïndexeerd) met wat je zou betalen als de huur nooit verhoogd werd (= altijd €650/maand).

🟢 Stap 2 – Rekenjaar per jaar

Jaar 1:
Nieuwe huur = €663
Verschil met €663= €13 extra per maand
Per jaar = €13 × 12 = €156

Slide 31 - Tekstslide

Jaar 2:

Nieuwe huur = €679,58
Verschil met €650 = €29,58 extra per maand
Per jaar = €29,58 × 12 = €354,96

Slide 32 - Tekstslide

Jaar 3:
Nieuwe huur = €699,96
Verschil = €49,96 extra per maand
Per jaar = €49,96 × 12 = €599,52

Jaar 4:
Nieuwe huur = €710,46
Verschil = €60,46 extra per maand
Per jaar = €60,46 × 12 = €725,52

Slide 33 - Tekstslide

Stap 3 – Totaal berekenen

Nu tel je alle jaarlijkse “extra’s” samen:

€156+€354,96+€599,52+€725,52=€1.836


Slide 34 - Tekstslide

Oude huur = €780  Nieuwe huur = €815
Stap 1 – Bereken het verschil 
815−780=€35

Stap 2 – Zet om naar een percentage
35/780×100 =4,49%

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide