Woordenschat week 36

Woordenschat week 36
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 10).
1) conflict
2) beperken
3)beoordeling
4) sorteren
5)verschil
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat week 36
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 10).
1) conflict
2) beperken
3)beoordeling
4) sorteren
5)verschil

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat week 37
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 11).
1) nauwkeurig
2) uniek
3)chronisch
4) ontbreken

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat week 39
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 12).
1) maximaal
2) opsommen
3)splitsen
4) toelichten
5) verhogen

Slide 3 - Tekstslide

Woordenschat week 40
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 13).
1) aanwijzing
2) afwijken
3)uniform
4) waarnemen
5) voor de hand liggen

Slide 4 - Tekstslide

Woordenschat week 41
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 14).
1) aanvullen
2) dankzij
3)uitkomst
4) uitvergroten
5) verklaren

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat week 43
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 15).
1) absorberen
2) baseren
3)achterhalen
4) circa
5) beargumenteren

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat week 44
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 16).
1) concreet
2) concluderen
3)formuleren
4) herleiden
5) vanwege

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat week 45
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 17).
1) acceptatie
2) beeldvorming
3)bekritiseren
4) afwijzend
5) becommentariëren

Slide 8 - Tekstslide

Woordenschat week 46
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 18).
1) afronding
2) echter
3)toename
4) hiaat
5) vereenvoudigen

Slide 9 - Tekstslide

Woordenschat week 48
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 19).
1) afweging
2) argument
3)benadrukken
4) consequentie
5) forum

Slide 10 - Tekstslide

Woordenschat week 49
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 20).
1) benaderen
2) functie
3) verdubbelen
4) vermoeden
5) recent

Slide 11 - Tekstslide

Woordenschat week 2
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 21).
1) schematisch
2) terecht 
3)routine
4) door middel van
5) categorie

Slide 12 - Tekstslide

Woordenschat week 3
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 22).
1) handhaven
2) beschikking
3)ongeoorloofd
4) registreren
5) geregeld

Slide 13 - Tekstslide

Woordenschat week 4
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 23).
1) bestuderen
2) bijzaak
3)dateren
4) hoofdzaak
5) editie

Slide 14 - Tekstslide

Woordenschat week 5
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 24).
1) definitie
2)stapsgewijs
3)strategie
4)legenda
5) coördineren

Slide 15 - Tekstslide

Woordenschat deze week
Maak zinnen met de volgende woorden. Uit je zinnen blijkt de betekenis (thema 25).
1) beweren
2)belang
3)context
4)melden
5) tegenstrijdig

Slide 16 - Tekstslide