5.4 Aanpassingen bij dieren

5.4 Aanpassingen bij dieren
Thema 5 Ecologie
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.4 Aanpassingen bij dieren
Thema 5 Ecologie

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we al?

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn abiotische factoren?
A
Alle levende wezens die invloed hebben op een soort.
B
Factoren zoals temperatuur, wind en regenval.
C
Invloeden van andere organismen.
D
Invloeden uit de levenloze natuur.

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn biotische factoren?
A
Invloeden uit de levenloze natuur.
B
Factoren zoals temperatuur, wind en regenval.
C
Invloeden van andere organismen.
D
Alle levende wezens die invloed hebben op een soort.

Slide 4 - Quizvraag

Wat vormt samen een ecosysteem?
A
Een leefgebied
B
Eén enkel organisme
C
Alle abiotische factoren en populaties
D
Een sloot en een heideveld

Slide 5 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de populatiegrootte als de omstandigheden ongunstig zijn?
A
Stabilisatie van populatiegrootte
B
Afname van populatiegrootte
C
Geen verandering in populatiegrootte
D
Toename van populatiegrootte

Slide 6 - Quizvraag

Begrippen 5.3
  • Abiotische factoren
  • Biologisch evenwicht
  • Biotische factoren
  • Ecosysteem
  • Individu
  • Populatie

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen 5.4
  • Je kunt uitleggen hoe waterdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.
  • Je kunt uitleggen hoe landdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.
  • Je kunt uitleggen hoe vogels zijn aangepast aan hun leefomgeving.

Slide 8 - Tekstslide

Aanpassingen bij Waterdieren
Vissen zijn op 4 manieren aangepast aan het leven in het water:
  • Met kieuwen haalt een vis zuurstof uit het water,,
  • De vinnen gebruikt een vis bij het zwemmen, hierbij gebruikt hij voornamelijk zijn staartvin.
  • de huid van een vis is vaak bedekt met schubben en een laag slijm. Hierdoor is hij glad en kan hij gemakkelijk door het water glijden.
  • De lichaamsvorm van een vis is gestroomlijnd. Hierdoor kan een dier gemakkelijk door het water zwemmen. Ook vogels en zoogdieren die in het water leven zijn gestroomlijnd.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Waarom is een gestroomlijnd lichaam belangrijk voor waterdieren?
A
Om voedsel te kunnen vinden
B
Om op te vallen in het water
C
Om goed te kunnen rusten
D
Om zich goed te kunnen voortbewegen

Slide 11 - Quizvraag

Aanpassingen landzoogdieren
  • Een zwaar voorwerp optillen gaat onder water gemakkelijker dan op het land. 
  • Dat komt doordat het water 'helpt met dragen'. 
  • Je lichaam dragen op het land is dus zwaarder dan je lichaam dragen onder water.
  • Daarom hebben veel landdieren stevige poten en een zwaarder skelet.

Slide 12 - Tekstslide

Waarom hebben veel landdieren stevige poten en een zwaarder skelet?
A
Om sneller te kunnen vliegen.
B
Om beter te kunnen graven.
C
Om gemakkelijker te zwemmen in water.
D
Om hun lichaam te dragen op het land.

Slide 13 - Quizvraag

Poten van landzoogdieren
De vorm van de poten van dieren is aangepast aan de ondergrond waarop ze leven. We onderscheiden ze in:
  • Zoolgangers: zij lopen op de hele onderkant van hun voet.
  • Teengangers: zij lopen op hun tenen.
  • Hoefgangers: zij lopen op de toppen van hun tenen.
Zoolgangers lopen op zachte ondergrond en lopen daarom op de hele voetzool, zodat ze niet wegzakken.
Hoefgangers en teengangers leven op een harde ondergrond. Hierop kunnen ze snel lopen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Welke type landzoogdier loopt op de toppen van hun tenen?
A
Zoolgangers
B
Klauwgangers
C
Hoefgangers
D
Teengangers

Slide 16 - Quizvraag

Poten van vogels
  • Poten van vogels zijn aan gepast aan hun leefomgeving en het voedsel dat bij die leefomgeving hoort.
  • Zangvogels leven in bomen en struiken, ze moeten zich vastklemmen, daarom staan er drie tenen naar voren en één naar achteren.
  • Roofvogels hebben tenen met scherpe nagels, hiermee vangen ze hun prooi.
  • Watervogels hebben zwemvliezen om te kunnen zwemmen.
  • Steltlopers hebben lange poten zodat hun veren droog blijven in ondiep water.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Welke vogels leven in bomen en struiken en moeten zich vastklemmen?
A
Zangvogels
B
Steltlopers
C
Watervogels
D
Roofvogels

Slide 19 - Quizvraag

Snavels van vogels
Ook snavels zijn aangepast aan de leefomgeving van vogels We onderscheiden ze in de volgende 5 soorten:
  • Kegelsnavel: Is voor vogels die veel zaden eten, deze kan ze goed kraken.
  • Pincetsnavel: Deze snavel is recht, spits en smal. Hiermee kunnen insecten uit hun schuilplaats worden gehaald.
  • Haaksnavel: Hebben roofvogels, om hun prooi in stukken te scheuren.
  • Zeefsnavel: Is voor watervogels, hiermee zeven ze voedsel uit het water.
  • Priemsnavel: Is een lange dunnen snavel om in ondiep of een zanderige bodem voedsel te zoeken.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Welke snavel is het beste om insecten uit schuilplaatsen te halen?
A
Priemsnavel
B
Haaksnavel
C
Pincetsnavel
D
Kegelsnavel

Slide 22 - Quizvraag

Begrippen 5.4
  • Gestroomlijnd
  • Haaksnavel
  • Hoefgangers
  • Kegelsnavel
  • Pincetsnavel
  • Priemsnavel
  • Teengangers
  • Zeefsnavel
  • Zoolgangers

Slide 23 - Tekstslide

Ik kan nu
  • Je kunt uitleggen hoe waterdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.
  • Je kunt uitleggen hoe landdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.
  • Je kunt uitleggen hoe vogels zijn aangepast aan hun leefomgeving.

Slide 24 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 5.4 : 1 t/m 7
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken test jezelf 5.4
Veel goed? -> Maken 8+ online extra  5.4

 

timer
25:00

Slide 25 - Tekstslide