Modalverben und wissen

Modalverben & wissen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Modalverben & wissen

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de verschillen?
1. ich  en  er/sie/es  hebben geen uitgang
2. in het enkelvoud staat een andere klinker dan in het meervoud (behalve sollen)

Slide 2 - Tekstslide

MODALVERBEN: Lernziele




  • Ihr kennt die Modalverben und ihre Bedeutung
  • Ihr könnt die Verben in Sätzen richtig anwenden








Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

wissen

Slide 5 - Tekstslide

De werkwoorden dürfen, können, mögen & müssen
Hulpwerkwoord van modaliteit dürfen
Betekenissen: toestemming/mogen/mogelijkheid
Hulpwerkwoord van modaliteit können
Betekenissen: in staat zijn tot/kunnen/toestemming/mogelijkheid


Slide 6 - Tekstslide

De werkwoorden dürfen, können, mögen & müssen
Hulpwerkwoord van modaliteit mögen
Mögen komt als zelfstandig werkwoord voor in de betekenis houden van, lusten, aardig vinden.
Het Nederlandse mogen in de betekenis toestemming hebben wordt vertaald met dürfen.
Betekenissen van müssen: noodzakelijkheid/onvermijdelijkheid/logische conclusie/moeten



Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden sollen, wollen & wissen
Hulpwerkwoord van modaliteit sollen
Het Nederlandse hulpwerkwoord van modaliteit moeten wordt vertaald met müssen of met sollen. Bij de hoofdbetekenis van müssen is er sprake van noodzakelijkheid en onvermijdelijkheid: het kan niet anders. Bij sollen gaat het er meestal om dat men zich moet voegen naar de wil van een ander of naar (morele) voorschriften.
Betekenissen: opdracht, bevel/eis van fatsoen en moraal/zullen/planning
Hulpwerkwoord van modaliteit wollen
Betekenissen: wil/bereidheid/zullen/voorstel



Slide 8 - Tekstslide

Werkwoorden sollen, wollen & wissen
Werkwoord: wissen
Betekenis: weten

Slide 9 - Tekstslide

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 10 - Quizvraag

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 11 - Quizvraag

Du ...(moet)... zuhören.
A
musst
B
sollst
C
müsst
D
sollt

Slide 12 - Quizvraag

wollen, jullie
A
ihr wollen
B
ihr wollt

Slide 13 - Quizvraag

können - du ....
A
kannst
B
könnt
C
könnst
D
kennst

Slide 14 - Quizvraag

Sollen oder müssen?
A
Soll ich das Fenster öffnen?
B
Muss ich das Fenster öffnen?

Slide 15 - Quizvraag

mogen
A
Er mag schon rauchen
B
Er darf schon rauchen

Slide 16 - Quizvraag

mogen
A
Ich mag ihn sehr
B
Ich darf ihn sehr

Slide 17 - Quizvraag

Er (wissen)
A
weiß
B
weiße
C
wiss

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video