de tijden van de werkwoorden

de tijden van het werkwoord
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

de tijden van het werkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Waarom is kijken een werkwoord?

Slide 2 - Open vraag

Waarom is kijken een werkwoord en kijker niet?

Slide 3 - Open vraag

Noem een kenmerk van een werkwoord, of wat je eraan kunt veranderen.

Slide 4 - Open vraag

een werkwoord:
- je DOET het (lopen, denken, liggen)
- ook als je het niet ziet of niet beweegt.
- je kunt het aanpassen aan de persoon/het onderwerp .
-je kunt het in een andere tijd zetten.

Slide 5 - Tekstslide

we kennen 3 tijden voor een werkwoord. Welke?

Slide 6 - Open vraag

de tijden:
Tegenwoordige tijd = NU:
Ik werk, jij werkt, hij/zij/u werkt, wij/jullie /zij werken
(onvoltooid) verleden tijd = vroeger
Ik /jij/hij/enz werkte
wij /jullie/zij werkten
voltooide tijd = vroeger
Ik heb gewerkt, jij hebt gewerkt, wij hebben gewerkt.

Slide 7 - Tekstslide

voltooid
betekent; klaar
ik heb mijn taak VOLTOOID

Slide 8 - Tekstslide

soms gebruiken we 'zijn' in de voltooide tijd

Ik ben gepakt

Slide 9 - Tekstslide

soms kom je nog een tijd tegen
Je kent de voltooide tijd: ik heb gewerkt.
deze heet eigenlijk:


De voltooid tegenwoordige tijd!
Want hebben staat in de tegenwoordige tijd

Slide 10 - Tekstslide

ik HAD gewerkt.......
Hoe zou deze tijd dan heten.......

Slide 11 - Open vraag

Ik had gewerkt
Deze tijd heet
VOLTOOID VERLEDEN TIJD

Slide 12 - Tekstslide

dus; welke 4 tijden kennen we?

Slide 13 - Open vraag

de 4 tijden van de werkwoorden:
tegenwoordige tijd; ik werk
onvoltooid verleden tijd; ik werkte
voltooid tegenwoordige tijd; ik heb gewerkt
voltooid verleden tijd; ik had gewerkt

Slide 14 - Tekstslide