2AH - oefentoets chapitre 5

Oefentoets chapitre 5
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets chapitre 5

Slide 1 - Tekstslide

Vocabulaire

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord past het beste in de zin?

Je ne suis pas en forme/ enfin
A
en forme
B
enfin

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord past het beste in de zin?

J'ai mal au pied/ à la santé
A
à la santé
B
au pied

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord past het beste in de zin?

Au Qatar on va faire du foot/ faire du cheval
A
faire du cheval
B
C
D
faire du foot

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord past het beste in de zin?

Je m'entraine/ ressemble à  3 fois par semaine

Slide 6 - Open vraag

Welk woord past het beste in de zin?

Beaucoup de jeunes sont accros/ surtout au sucre

Slide 7 - Open vraag

Welk woord past het beste in de zin?

J'ai 39 de temps/ fièvre

Slide 8 - Open vraag

Welk woord past het beste in de zin?

C'est vraiment/ mal une bonne idée

Slide 9 - Open vraag

Welk woord past het beste in de zin?

Le matin, je mange du yaourt/ de la neigeau céréales. 

Slide 10 - Open vraag

Welk woord past het beste in de zin?

J'ai mal au ventre. Je dois dormir/ gagner au lit.

Slide 11 - Open vraag

Klachten
Momenten op een dag
Lichaamsdelen 
fièvre
matin
mal à la tête
la gorge
le ventre
le dos
le bras
le pied
accro
fatigué
après-midi
soir
malade
la jambe
l'accident
demain

Slide 12 - Sleepvraag

Zet het juiste woord in de juiste plaats
La tête
La poitrine
la gorge
l'épaule
le ventre
le genou
le cou
le pied
les orteilles
les yeux
la bouche
l'oreille
la main
les doigts
la jambe

Slide 13 - Sleepvraag

Schrijf de 12 maanden in het frans.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf de 7 dagen in het frans.

Slide 15 - Open vraag

De ontkenning

Slide 16 - Tekstslide

Uit welke twee delen bestaat de ontkenning in het Frans?

A
ne ... peut-être
B
ne ... jamais
C
ne ... plus
D
ne ... pourtant

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent:
ne ... rien
A
niemand
B
nooit
C
niets
D
nog niet

Slide 18 - Quizvraag

Om welk zinsdeel staat de ontkenning heen?
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
het meewerkend voorwerp
D
de persoonsvorm

Slide 19 - Quizvraag

Welke ontkenning past in de zin?
Tu as mangé quelque chose (=iets)?
Non, je n'ai ... mangé.
A
jamais
B
plus
C
rien
D
pas encore

Slide 20 - Quizvraag

Maak de zin ontkennend
Nous allons à la plage (niet)


A
Nous n'allons pas à la plage
B
Nous n'allons plus à la plage
C
Nous n'allons pas encore à la plage
D
Nous n'allons jamais à la plage

Slide 21 - Quizvraag

Schuif de woorden in de juiste volgorde
1.
2.
n'
Tu 
encore
France
pas
en
es
fils
Je
unique
pas
ne
suis

Slide 22 - Sleepvraag

Schuif de woorden in de juiste volgorde
1.
2.
demain
plus
ne
On
vacances
va
en
pas
n'
mangé
Ils
au
restaurant
ont

Slide 23 - Sleepvraag

Maak de zin ontkennend
Ils vont manger au restaurant le weekend (niet meer)

Slide 24 - Open vraag

Maak de zin ontkennend
Vous allez à Bruxelles (nooit)

Slide 25 - Open vraag

Traduis:
Ik kan niet naar school

Slide 26 - Open vraag

Zeg dat je geen honger hebt

Slide 27 - Open vraag

Maak deze zin ontkennend met ne/n' en pas.
Le cours commence à 8h30.

Slide 28 - Open vraag

Maak deze zin ontkennend met ne/n' en pas.
Le prof oublie les devoirs.

Slide 29 - Open vraag

Maak deze zin ontkennend met ne/n' en pas.
Tu as un animal domestique.

Slide 30 - Open vraag

Zinnen vragend maken

Slide 31 - Tekstslide

Op hoeveel manieren kun je een zin vragend maken in het Frans?
A
3
B
2
C
1
D
4

Slide 32 - Quizvraag

Op wat voor soort vraag krijg je het antwoord: ja/ nee?
A
Open vraag
B
Vraag met een vraagwoord
C
Vraag met een ontkenning erin
D
Gesloten vraag

Slide 33 - Quizvraag

Van wat voor wijze van vraagstelling is sprake in de zin?
Tu es en forme?
A
est-ce que
B
gewone vraagzin

Slide 34 - Quizvraag

Maak de volgende zin vragend met est-ce que
Il mange de la viande.
A
Il mange de la viande?
B
Il est-ce que mange de la viande?
C
Est-ce qu'il mange de la viande?
D
Est-ce que il mange de la viande?

Slide 35 - Quizvraag

Maak de volgende zin vragend met intonatie (gewone vraag)
Tu fais du jogging 2 fois par semaine
A
Tu fais de jogging 2 fois par semaine?
B
2 fois par semaine tu fais du jogging?
C
Fais-tu du jogging 2 fois par semaine?
D
Est-ce que tu fais du jogging 2 fois par semaine?

Slide 36 - Quizvraag

Maak de volgende zin vragend met est-ce que
Il fait beaucoup de sport.
A
Est-ce qu'il fait beaucoup de sport?
B
est-ce que il fait du sport beaucoup?
C
Est-ce qu'il fait du sport beaucoup?
D
Est-ce que il fait beaucoup de sport

Slide 37 - Quizvraag

   

  GRAMMAIRE    Een vraag stellen
1.  Met les mots dans le bon ordre pour faire des questions.
2.  Combine les mots justes. 
wanneer
wat
waarom
hoe
wie
hoeveel
waar
          ?
faites
comment
quand
combien
est

pourquoi
qui
qu'est-ce que
deux fois
du jogging
par semaine
vous

Slide 38 - Sleepvraag

Maak de zin op 3 manieren vragend
Tu aimes les fruits

Slide 39 - Open vraag

Maak de zin op 2 manieren vragend
Les élèves sont à l'école

Slide 40 - Open vraag

Maak de zin op 2 manieren vragend
Elle donne des cours de français

Slide 41 - Open vraag

Quand
Qui
Comment
Pourquoi
Qu'est-ce que / que
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Hoe
Waarom

Slide 42 - Sleepvraag

Traduis:
wat

Slide 43 - Open vraag

Traduis:
Hoe

Slide 44 - Open vraag

Traduis:
waar

Slide 45 - Open vraag

Waar in de zin staat het vraagwoord in een gewone vraag?
A
vooraan
B
vooraan of achteraan
C
achteraan
D
midden

Slide 46 - Quizvraag

Maak de volgende zin vragend op 2 manieren
Tu achètes ce maillot de bain (waarom)

Slide 47 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend op 2 manieren
Vous allez au collège (Hoe)

Slide 48 - Open vraag

Phrases clés

Slide 49 - Tekstslide

Hoe zeg je in het fr " Ja, ik heb een afspraak-morgen"

Slide 50 - Open vraag

Hoe zeg je in het fr " Ik heb negen en dertig graden koorts." (schrijf 39 in letters)

Slide 51 - Open vraag

Je bent klaar met de oefentoets
1. Stel vragen wanneer je die hebt!
2. Geen vragen (meer)? Oefen verder met Quizlet en slimstampen

Slide 52 - Tekstslide