januari 2023/A2e twee pittige filmpjes over carnaval+modale hww (ott) en 2 filmpjes

Wiederholung Modalverben + wissen
De modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Wiederholung Modalverben + wissen
De modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen
dürfen
mogen, toestemming hebben 
weten
kunnen
aardig vinden
lusten
leuk vinden
willen
moeten 
( wil ander)
moeten 
( noodzaak)
moeten 
( mening vragen)

Slide 2 - Sleepvraag

Die Straße ______ abgesperrt werden.
moet

Slide 3 - Open vraag

_____ ich das sofort bezahlen?
Moet

Slide 4 - Open vraag

Du ______ den Mund halten!
moet

Slide 5 - Open vraag

_______ man hier rauchen?
Mag

Slide 6 - Open vraag

Vervoeging Präsens Modalverben
Welke uitspraken zijn juist?
A
Alle werkwoorden van modaliteit hebben klankverandering in het enkelvoud.
B
Alle werkwoorden van modaliteit hebben geen uitgang bij ich en er/sie/es.
C
Alle werkwoorden van modaliteit zijn regelmatig in het meervoud.
D
Alle werkwoorden van modaliteit zijn hulpwerkwoorden.

Slide 7 - Quizvraag

Glaubt ihr, dass ihr teilnehmen _____?
kunnen

Slide 8 - Open vraag

Kleine Kinder _______ gerne Schokolademilch.
lusten

Slide 9 - Open vraag

______ du gerne Schokoladenmilch?
lust

Slide 10 - Open vraag

Er ________ keine Freunde sehen.
mag

Slide 11 - Open vraag

Ich ____ morgen gerne Tennis spielen.
willen

Slide 12 - Open vraag

______ ihr morgen kommen?
kunnen

Slide 13 - Open vraag

Stunde 2 Fasching
Die ‘fünfte Jahreszeit’, wie die Karnevalszeit gerne genannt wird, beginnt offiziell mit dem 11.11. Im Gegensatz zu den meisten anderen Festen trägt das Fest unmittelbar vor der Fastenzeit verschiedene Namen.

Slide 14 - Tekstslide

Woher kommt der Brauch?
Wir sehen uns gleich eine Video an über die Ursprung des Karnevals.
Beantworte folgende Fragen:
Wann wird Karneval/Fasching/ Fastzeit gefeiert?
Wer feiert? ?

( wanneer en wie)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Was ist die Fastnacht?

Slide 17 - Open vraag

Woher kommt der Brauch? Betekent...

Slide 18 - Open vraag

Waarom heet het Karneval, Fastnacht of Fasching?

Slide 19 - Open vraag

Wat is de Fastnacht?

Slide 20 - Open vraag

Wat betekent carnelevare?

Slide 21 - Open vraag

Hoe lang duurt de vastentijd en waarom?

Slide 22 - Open vraag

In welk gebied wordt carnaval vooral gevierd?

Slide 23 - Open vraag

Voordat de vastentijd begint werd er niet alleen gefeest. Wat was ook belangrijk?

Slide 24 - Open vraag

Wat gebeurt er 1823 in Keulen/Köln?

Slide 25 - Open vraag

In welke twee steden, naast Keulen, wordt ook veel carnaval gevierd?

Slide 26 - Open vraag

Wat deed men rond 1900 in het zuiden?

Slide 27 - Open vraag

 Der Höhepunkt der Karnevalszeit ist der Karnevalsumzug am Rosenmontag mit vielen bunten Wagen und verkleideten Menschen.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

In Köln feiern die Jecken Rosenmontag
Wat zijn Jecken?
A
de prins en de raad van 11.
B
carnavalsvierders
C
de toeschouwers

Slide 30 - Quizvraag

An den Umzug nehem etwa 11.000 Karnevalisten teil.
Vertaal Umzug

Slide 31 - Open vraag

Ein Karnevalswagen nimmt Schulz und Merkel aufs Korn.
Wat betekent aufs Korn nehmen?
A
aandacht besteden aan
B
uitbeelden
C
onder schot nemen
D
bespotten

Slide 32 - Quizvraag

die Tanzgarden dürfen nicht fehlen.
Wat betekent dürfen nicht fehlen?
A
zijn niet met veel (dansers) aanwezig
B
kunnen niet veel.
C
mogen niet ontbreken.

Slide 33 - Quizvraag

Vertaal:
Die Zugstrecke ist etwa 7,5 km lang

Slide 34 - Open vraag