H5 - Taalkundig ontleden (1/2) - mavo 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welkom bij Nederlands :)

Binnen = beginnen!

• Tas op de grond
• Boek, iPad, schrift en pen op tafel

Log alvast in via LessonUp

Vandaag

• Uitleg - Taalkundig ontleden H5
• Aan de slag!

Aan het einde van deze les...

... herken ik een zelfstandig naamwoord.

... herken ik een lidwoord.

... herken ik een bijvoeglijk naamwoord.

... herken ik een voorzetsel.

... herken ik een werkwoord. 

Taalkundig ontleden

Bij taalkundig ontleden kijk je naar het soort woorden in de zin.  Elk woordje wordt apart benoemd. 

Uitgebreide uitleg: Kern (p.176)

Vandaag: zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en werkwoord. 

1. Zelfstandig naamwoord

• Zegt iets over een mens, dier of ding
• Staat vaak de, het of een voor

1. De rode bril
2. De grote VOLVO
3. Het kleine meisje
4. Een bruin hondje

2. Lidwoord

• De, het of een
• Hoort bij een zelfstandig naamwoord

1. De rode bril
   
2. De grote VOLVO
3. Het kleine meisje
   
4. Een bruin hondje

3. Bijvoeglijk naamwoord

• Geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord

1. De rode bril
   
2. De grote VOLVO
3. Het kleine meisje
   
4. Een bruin hondje

4. Voorzetsel

• Staat vaak voor een zelfstandig naamwoord
• Geeft aan waar of wanneer iets is
• 'Kast'- en 'vakantie'-woordjes 

1. Voor de deur
2. Tijdens de les
3. In de pauze
4. Achter het gordijn

5. Werkwoorden

• Geeft aan wat iemand doet of wat er gebeurt

1. Infinitief = hele werkwoord (lopen)
2. Voltooid deelwoord = gebeurd en afgelopen (gelopen)
3. Onvoltooid deelwoord = nog bezig (lopend)

Welk woord is een voorzetsel?

1. de
2. naast
3. fietsen
4. fles

Wat voor soort woord is

rijdt

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord

Het

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel

Gedachte

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Op

1. lidwoord
2. voorzetsel
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Aan de slag!

Je maakt opdracht 2, 3, 4 en 6 (p.14-15).

Je gebruikt je lesboek en je schrijft de antwoorden in je schrift. 

Vraag? Steek je vinger op. De docent komt bij je (oranje/groen). 

15 minuten

We kijken volgende les samen de opdrachten na. 

Steek je vinger op. Laat je werk controleren.

Je werkt in stilte, 

je kunt geen vragen stellen. 

Je werkt in stilte, 

je kunt vragen stellen. 

Je mag overleggen met jouw buur.

Afsluiting

Aan het einde van deze les...

... herken ik een zelfstandig naamwoord.

... herken ik een lidwoord.

... herken ik een bijvoeglijk naamwoord.

... herken ik een voorzetsel.

... herken ik een werkwoord. 

Volgende les

• Voornaamwoorden (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, betrekkelijk)

Huiswerk

• Maak opdracht 2, 3, 4 en 6 (p.14-15).