afronden 6.4 + UL 6.5 (1hv)

planning
  • nakijken IN JE WERKBOEK:
  • van 6.4 - opdracht 1  + 2  + 4 + 5 + 6 + 7

  • leerdoelen + uitleg 6.5
  • opdrachten 6.5 maken in de les  

  • wat niet af komt in de les = Huiswerk
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

planning
  • nakijken IN JE WERKBOEK:
  • van 6.4 - opdracht 1  + 2  + 4 + 5 + 6 + 7

  • leerdoelen + uitleg 6.5
  • opdrachten 6.5 maken in de les  

  • wat niet af komt in de les = Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide


1a.         1 - verschrompelt
              2 - valt af
              3 - valt af
              4 - verschrompelt
              5 - groeit
              6 -groeit
1b.  4 -> 2 -> 5 -> 1 -> 3

2a. B + C + E + H

4. 18 stuifmeelkorrels
        9 vruchtbeginsels
      18 zaadbeginsels
      18 eicellen
5.     1 = vruchtbeginsel          2 = bloembodem

6a. Vogels hebben de bessen gegeten en de    
         zaden in de dakgoot uitgepoept.
6b. Het vruchtvlees zorgt ervoor dat dieren de          vruchten (met daarin de zaden) eten. De   
        zaden worden niet verteerd, maar op een             andere plaats uitgepoept.

7a. Uit 2 stampers, want 1 vanillevrucht is                      ontstaan 1 vruchtbeginsel van 1 stamper.
7b. Uit 3000 zaadbeginsels, want er zijn 3000           (2 × 1500) zaadjes en elk zaadje is ontstaan          uit een zaadbeginsel.
Pinda’s groeien aan een pindaplant (zie afbeelding). In elke pindadop (vrucht) zitten 2 pinda’s.
Iemand eet 18 pinda’s. Hoeveel van de volgende delen waren nodig voor 18 pinda’s?
Open je boek op blz. 185
In de afbeelding zie je een vanillebloem met vanillevruchten (gedroogd worden dat vanillestokjes). Een vanillevrucht bevat gemiddeld 1500 zaadjes.
a Uit hoeveel stampers zijn de 2 vanillevruchten ontstaan? Leg je antwoord uit.
b Uit hoeveel zaadbeginsels zijn de zaadjes in 2 vruchten ontstaan? Leg je antwoord uit.

Slide 2 - Tekstslide

Sluit nu je werkboek
timer
0:15

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel 6.5 - 
ongeslachtelijke voortplanting

  1. Ik kan uitleggen dat bij ongeslachtelijke voortplanting de nakomelingen dezelfde erfelijke eigenschappen hebben als de ouder. 
  2. Ik kan voorbeelden geven van                                     ongeslachtelijke voortplanting. 

Slide 4 - Tekstslide

Een nieuwe plant
(geslachtelijke voortplanting)
Een zaad ontstaat uit een zaadbeginsel als de eicel is bevrucht. 

Als bij een plant bevruchting plaatsvindt, noem je dat geslachtelijke voortplanting. 

Bij zaadplanten vindt geslachtelijke voortplanting plaats (als de kern van een stuifmeelkorrel versmelt met de kern van een eicel).


Slide 5 - Tekstslide

Een nieuwe plant


Zaadplanten kunnen zich ook voortplanten zonder bevruchting.

Dit noem je ongeslachtelijke voortplanting



(ongeslachtelijke voortplanting)

Slide 6 - Tekstslide

ongeslachtelijke voortplanting
Deel van een plant wordt een nieuwe plant.

De nieuwe plant heeft dezelfde chromosomen, en dus ook hetzelfde DNA als de moederplant.

Slide 7 - Tekstslide

Een nieuwe plant

  • Als deze plantjes afvallen (en op aarde komen), groeien ze uit tot een nieuwe plant. 
  • Als dat plantje gaat groeien, vindt er   celdeling plaats.
  • Bij celdeling worden de chromosomen in de celkern gekopieerd. Daarna deelt de cel zich in twee dochtercellen. 
  • Elke dochtercel krijgt een hele set  chromosomen.
  • Alle cellen van de nieuwe plant krijgen dus dezelfde chromosomen als de ouderplant.

(ongeslachtelijke voortplanting)
Bij ongeslachtelijke voortplanting hebben de nakomelingen precies dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouder. 
<-- Bij deze plant groeien aan de rand van de bladeren kleine plantjes. 

Slide 8 - Tekstslide

Knollen
Ongeslachtelijke voortplanting door middel van knollen.

Slide 9 - Tekstslide

Knollen

  • Een knol is een ondergronds, verdikt deel van de stengel met veel reservevoedsel. 
  • Een knol heeft knoppen
  • Bij een aardappel worden die knoppen ´ogen´ genoemd.
  • In het voorjaar gaan de knoppen uitlopen. 
  • uit één knop groeit een aardappelplant.
  • Die plant groeit uit tot een nieuwe plant met dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouderplant. 




= voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting
aardappel is een voorbeeld van een knol

Slide 10 - Tekstslide

Bollen

  • Uien, narcissen tulpen zijn bolgewassen.
  • Bij bolgewassen vindt ongeslachtelijke voortplanting plaats vinden bollen.
  • Een bol bestaat uit wortels: de bolschijf en rokken: verdikte bladeren met reservevoedsel. 
  • Als een bol in het voorjaar uitloopt, ontstaat uit één knop een plant. 
  • Uit de andere knoppen ontstaan nieuwe bollen. 
= voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting
De plant en de nieuwe bollen hebben dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouderplant. 

Slide 11 - Tekstslide

Uitlopers en wortelstokken
  • Aardbeienplanten vormen uitlopers.
  • Dat zijn bovengrondse stengels waaraan op verschillende plaatsen jonge planten ontstaan. 
  • Uit een deel van een aardbeiplant kan op deze manier een nieuwe aardbeiplant ontstaan. 
  • Bij een lelietje-van-dalen groeien jonge planten uit wortelstokken
  • Dat zijn ondergrondse stengels waaraan jonge planten ontstaan. 

Slide 12 - Tekstslide

Vermeerderen door middel van stekken
  • Plantenkwekers maken veel gebruik van ongeslachtelijke voortplanting. Ze noemen dit het vermeerderen van planten.  
  • Een eenvoudige manier van vermeerderen is stekken. Hierbij wordt een stukje stengel in een potje met water gezet.  Het stengeltje gaat dan wortels vormen. 
  • Als de wortels groot genoeg zijn, wordt het stengeltje in potgrond gezet en kan hit uitgroeien tot een nieuwe plant. 

Slide 13 - Tekstslide

Weefselkweek
  • Nog een manier van vermeerderen is weefselkweek.  
  • Hierbij snijdt een kweker knoppen van de plant;
  • Zo´n afgesneden knop noem je een groeipunt. 

  • De kweker doet de groeipunten in buisjes met een speciale voedingsbodem. 
  • De groeipunten groeien uit tot kleine plantjes.
  • Na ongeveer 6 weken zijn aan elk plantje nieuwe groeipunten ontstaan. 

  • Door deze groeipunten opnieuw in buisjes te zetten, ontstaan er steeds meer planten.
  • Binnen een jaar kunnen op deze manier uit 1 plant meer dan 50.000 nieuwe planten worden gemaakt, die allemaal dezelfde erfelijke eigenschappen hebben

Slide 14 - Tekstslide




Andere organismen
  • < ---  Eencellige organismen, zoals bacteriën, planten zich voort door middel van celdeling.



  • Bij celdeling vindt geen bevruchting plaats en de nakomelingen hebben hetzelfde DNA als de ouder. 



  • < ---\   Gisten (eencellige schimmels) planten zich voort door knopvorming. 

Niet alleen planten kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten.

Slide 15 - Tekstslide


Vrijwel alle dierensoorten kunnen (alleen) nakomelingen krijgen door geslachtelijke voortplanting. 

Toch zijn er enkele diersoorten die zich ook ongeslachtelijk voortplanten, zoals kwallen. 
  • Een kwal begint zijn leven als poliep.
  • Een poliep zit vast aan de grond, met zijn mond en tentakels naar boven.
  • In de poliep ontstaan door ongeslachtelijke voortplanting kleine kwalletjes die aan elkaar vastzitten.
  • Uiteindelijk laten de babykwalletjes los en groeien uit tot volwassen kwallen.
  • Een kwal leeft in het water met zijn mond en tentakels naar beneden.
  • Door geslachtelijke voortplanting ontstaat uit de geslachtscellen van 2  kwallen weer een poliep. 

Andere organismen

Slide 16 - Tekstslide

Stekken 
  • Afgesneden stukje plant
  • Groeit uit tot nieuwe plant

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk voor volgende les = 
Maak nu ONLINE van;
 van thema 6 - van basisstof 6.5 - opdracht 1 t/m 8
                                                                 (opdracht 4 moet in je werkboek)



Ga hier nu mee aan de slag!
Uitdelen:
- uitlopers aardbeipant
- wortelstok lelietje-van-dalen

Slide 18 - Tekstslide