Jong & Oud (5e) H7. Senioren

Hoofdstuk 7 Senioren
Hoofdstuk 7. Senioren
  • filmpje
  • instructie
  • schrift (les): maak opdracht 7.1 - 7.4
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7 Senioren
Hoofdstuk 7. Senioren
  • filmpje
  • instructie
  • schrift (les): maak opdracht 7.1 - 7.4

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
• Je weet het verschil tussen de AOW en pensioen
• Je snapt hoe er bij pensioenen sprake is van ruilen over tijd
• Je kunt uitleggen wat een omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel is en kunt een voorbeeld geven waarbij dit financieringsstelsel wordt toegepast.
• Je kunt twee verschillen noemen tussen een omslagstelsel en een kapitaaldekkingsstelsel.

Slide 2 - Tekstslide

Inkomen senioren

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Bevolkingspyramides NL

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Omslagstelsel
De AOW (staatspensioen) werkt volgens het omslagstelsel.

De werkenden (actieven) van nu betalen premie voor de AOW uitkering aan de senioren (inactieven) van nu.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe houden wij in Nederland de AOW (staatspensioen) betaalbaar?
A
premie verhogen
B
uitkering verlagen
C
pensioenleeftijd verhogen
D
pensioenleeftijd verlagen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Kapitaaldekkingsstelsel
Een pensioenfonds (bedrijfspensioen) werkt volgens het kapitaaldekkingsstelsel.

De werkenden van nu betalen premie voor hun eigen pensioenuitkering voor later.

Slide 10 - Tekstslide

Beleggingen
  • aandelen                      mede eigenaar van een bedrijf
                                                 rendement = dividend en koerswinst (of verlies)
  • obligaties                     lening met een vaste rente (coupon) en vaste looptijd
                                                 rendement = couponrente en koerswinst (of verlies)
  • hypotheken                 lening met onderpand
                                                 rendement = rente
  • onroerend goed        eigenaar van het onroerend goed
                                                 rendement = huur en waardestijging (of daling)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Bij welke belegging heeft een pensioenfonds kans op het meeste rendement?
A
aandelen
B
obligaties
C
hypotheken
D
onroerend goed

Slide 14 - Quizvraag

Bij welke belegging loopt een pensioenfonds het meeste risico?
A
aandelen
B
obligaties
C
hypotheken
D
onroerend goed

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de AOW?
A
een sociale voorziening
B
een volks verzekering
C
een werknemers verzekering
D
geen van deze 3

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Wie betaalt de AOW van nu?
A
de jeugd van nu
B
de actieven van nu
C
de actieven uit het verleden
D
de staat

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Wie betaalt het bedrijfspensioen van nu?
A
de jeugd van nu
B
de actieven van nu
C
de actieven uit het verleden
D
de staat

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

AOW
Bedrijfspensioen
Eigen middelen
Omslagstelsel
Kapitaaldekkingstelsel

Slide 23 - Sleepvraag

Het pensioen van Coen stijgt met 5% terwijl de prijzen met 2% stijgen. Welke conclusie is juist?
A
Het reële pensioen stijgt met 3%.
B
Het pensioen stijgt nominaal met 3%.
C
Het pensioen stijgt nominaal met 2%.
D
Het reële pensioen stijgt met 5%.

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag

  • Maak opdracht 7.1 t/m 7.4
  • Huiswerk: maak opdracht 7.5 t/m 7.9

Slide 25 - Tekstslide