2E 07/04

2E 07/04
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2E 07/04

Slide 1 - Tekstslide

"TO BE GOING TO"

Slide 2 - Tekstslide

Waarvoor gebruik je 'to be going to' in het Engels?
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst

Slide 3 - Quizvraag

De vorm (bevestigend).
I
am 
going to
hele werkwoord
He/she/it
is 
going to
hele werkwoord
we/you/they
are 
going to
hele werkwoord

Slide 4 - Tekstslide

De vorm (ontkennend)
I
am not
going to
hele werkwoord
He/she/it
is not
going to
hele werkwoord
We/you/
they
are not
going to
hele werkwoord

Slide 5 - Tekstslide

De vorm (vragend)
Am
I
going to
hele werkwoord
Is
he/she/it
going to
hele werkwoord
Are
we/you/they
going to
hele werkwoord

Slide 6 - Tekstslide

The doctor ... give us the results.
A
am going to
B
are going to
C
will
D
is going to

Slide 7 - Quizvraag

Lisa and I ... play outside today.
A
am not going to
B
is not going to
C
are not going to
D
will not

Slide 8 - Quizvraag

... they going to help her?
A
Is
B
Will
C
Am
D
Are

Slide 9 - Quizvraag

Use to be going to:
She __________ her birthday. (not - to celebrate)
A
is not going to celebrate
B
are not going to celebrate
C
am not go to celebrate
D
going to celebrate not

Slide 10 - Quizvraag

Sarina doesn't like bowling, ... ?
Maak de zin af met de woorden tussen haakjes en een vorm van TO BE GOING TO.
Kevin ____ (to help) us decorate the room.

Slide 11 - Open vraag

Sarina doesn't like bowling, ... ?
Maak de zin af met de woorden tussen haakjes en een vorm van TO BE GOING TO.
I ____ (not - to walk) into town today.

Slide 12 - Open vraag


Maak de zin af met de woorden tussen haakjes en een vorm van TO BE GOING TO.

____ (you - to watch) the match at Jai's place?

Slide 13 - Open vraag

to be going to or will:
I______ (visit)my parents tomorrow.
Text

Slide 14 - Open vraag

will or to be going to:
I am thirsty. I ____ (get)some water.

Slide 15 - Open vraag

Present, present, present?

Slide 16 - Tekstslide

Messi is playing football.
(right now)
Messi plays football.
(but NOT at the moment)

Slide 17 - Tekstslide

The Present Simple
Gebruik:
Als iets vaak, regelmatig, soms gebeurt.
Als iets een feit is. 

Vorm:
Stam of stam +s

Voorbeeld:
He walks to school every day. 

Slide 18 - Tekstslide

The Present Continuous 
Gebruik:
Als iets NU gebeurt. 

Vorm:
vorm van to be  (am/is/are) + werkwoord + ing

Voorbeeld:
I am walking right now. / We are walking at the moment.

Slide 19 - Tekstslide

Signaalwoorden
Hoe weet je welke tijd je moet gebruiken?
Signaalwoorden:

Vaak staan er in de zin bepaalde woorden waaraan je kan zien welke tijd je moet gebruiken, dit noemen we signaalwoorden. 

Present continuous                                             Present simple
at the moment, now,                                           Every day, usually, always, 
right now, be quiet etc.                                      sometimes, often, weekly etc. 

Slide 20 - Tekstslide

Our teacher often ..................... at us in class.
A
shout
B
is shouting
C
shouts
D
shouted

Slide 21 - Quizvraag

Look! The dog .......... (play) with the ball.
A
is play
B
is playing
C
are play
D
plays

Slide 22 - Quizvraag

Max Verstappen .......... (race) at the track right now.
A
is raceing
B
are racing
C
is racing
D
races

Slide 23 - Quizvraag

I .......... (drink) coffee every morning.
A
drink
B
are drinking
C
is drinking
D
drinks

Slide 24 - Quizvraag

It .......... (rain) right now.
A
is raining
B
are raining
C
rains
D
rain

Slide 25 - Quizvraag


Look! He ........................ through the air!!!
A
fly
B
flies
C
flew
D
is flying

Slide 26 - Quizvraag

1.1) Listen, Kathy (to sing).
A
sing
B
sings
C
singes
D
is singing

Slide 27 - Quizvraag

1.2) We (to go) to the Efteling every Sunday.
A
go
B
gos
C
goes
D
are going

Slide 28 - Quizvraag

1.3) She always (to cry) when she sees something sad.
A
cry
B
crys
C
cries
D
is crying

Slide 29 - Quizvraag

1.4) The boys (to do) their homework at the moment.
A
do
B
dos
C
does
D
are doing

Slide 30 - Quizvraag

2.3) Shh! The baby ______ (to sleep).

Slide 31 - Open vraag

2.4) We ______ (to listen) to the teacher right now.

Slide 32 - Open vraag

Any questions?

Slide 33 - Tekstslide

To do:
Afmaken: paragraaf 4.5
Maken: paragraaf 4.6

Slide 34 - Tekstslide