Werkwoordspelling verleden tijd (zwakke werkwoorden)

Werkwoordspelling verleden tijd (zwakke werkwoorden)
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling verleden tijd (zwakke werkwoorden)

Slide 1 - Tekstslide

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 2 - Quizvraag

Mijn moeder (vegen) haar gezicht af met haar mouw.
A
vegde
B
veegde
C
veegdde
D
vocht

Slide 3 - Quizvraag

Fons (raden) de juiste getallen en won daarmee de prijs.
A
rade
B
raade
C
raadde
D
raadden

Slide 4 - Quizvraag

De kinderen (vullen) hun zakken met de gewonnen knikkers.
A
vulde
B
vuldde
C
vuldden
D
vulden

Slide 5 - Quizvraag

Lieke (saven) het werkstuk op haar chromebook.
A
savde
B
savede
C
savden
D
saveden

Slide 6 - Quizvraag

Rick en Dex (praten) gisteren over de voetbalwedstrijd.
A
praatte
B
praaten
C
praatten
D
praten

Slide 7 - Quizvraag

Alec (stoten) Guus aan en knikte.
A
stootten
B
stoote
C
stoten
D
stootte

Slide 8 - Quizvraag

Lauren dacht even na voordat ze (antwoorden).
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoorden
D
antwoordden

Slide 9 - Quizvraag

Savrijn (schatten) haar 2 jaar jonger hij zelf was.
A
schatte
B
schatten
C
schate
D
schiet

Slide 10 - Quizvraag

Hannah (loten) bijzonder gunstig.
A
loote
B
lootte
C
loot
D
loten

Slide 11 - Quizvraag