Flex grammatica H1

Flex grammatica H1
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Flex grammatica H1

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Gisteren zijn Jesse en Dio in de bioscoop een leraar van school tegengekomen.

Wat is de persoonsvorm?

Slide 3 - Open vraag

........................PV.........................................................................................................................
Gisteren | zijn | Jesse en Dio in de bioscoop een leraar van school tegengekomen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 4 - Open vraag

....................PV/WG.........................................................................................................................
Gisteren | zijn | Jesse en Dio in de bioscoop een leraar van school
............WG..............
tegengekomen.
Wat is het onderwerp?

Slide 5 - Open vraag

....................PV/WG..............O...........................................................................................................
Gisteren | zijn | Jesse en Dio | in de bioscoop een leraar van school
............WG..............
tegengekomen.
Wat is het Lijdend voorwerp?

Slide 6 - Open vraag

....................PV/WG..............O......................................................LV........................................
Gisteren | zijn | Jesse en Dio | in de bioscoop een leraar van school
............WG..............
tegengekomen.
Wat is het Lijdend voorwerp?

Slide 7 - Open vraag

• Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm (pv) en alle andere werkwoorden in de zin.
Isa kocht een broodje kaas.
wg = kocht
Martin heeft een broodje kaas gekocht.
wg = heeft gekocht
• Soms horen er zinsdelen bij het werkwoordelijk gezegde, die geen werkwoord zijn.
1 Een voorzetsel bij een splitsbaar werkwoord (opeten, inleveren, uitslapen) hoort bij het werkwoordelijk gezegde. Splitsbare werkwoorden zijn bijvoorbeeld opeten, inleveren, uitslapen.
Varun eet zijn broodje op.
wg = eet op
2 Het woordje te kan bij het werkwoordelijk gezegde horen.
Isa zit in haar stoel te slapen.
wg = zit te slapen
3 De woorden aan het kunnen bij het werkwoordelijk gezegde horen.
Martin is aan het gamen.
wg = is aan het gamen




Slide 8 - Tekstslide

wat is het werkwoordelijk gezegde:
Ik ben mijn oude mobieltje aan het inleveren bij een inzamelpunt.

Slide 9 - Open vraag

wat is het werkwoordelijk gezegde:
Dagenlang zat ik te wachten op mijn nieuwe telefoon.

Slide 10 - Open vraag

wat is het werkwoordelijk gezegde:
Ondertussen was ik alles aan het voorbereiden.

Slide 11 - Open vraag

wat is het werkwoordelijk gezegde:
Maar ik vergat mijn oude telefoon telkens op te laden.

Slide 12 - Open vraag