Les thema 7.3

• NT2
• Beroepsopleiding

Thema 7.3

Ik zoek de neusdruppels 

Wat kun je in een drogist kopen?

Vragen

Hoe heet het medicijn?

Voor wie is dit medicijn? 

Wat is het adres van mevr. Yilmaz?

Hoeveel stuks  tabletten zitten er in het doosje? 

Wat is het geboortedatum van mevr. Yilmaz?

Wanneer is het medicijn gegeven? 

Hoe heet de apotheek?

Wat is het adres van de apotheek? 

Wat voor pillen zijn dat? 

Waar moet je opletten als je deze pillen inneemt? 

Een recept voor meneer De Jong

Meneer De Jong woont alleen.

Zijn vrouw is overleden.

Meneer De Jong heeft geen goede gezondheid.

Hij loopt slecht.

En nu valt hij van de trap.

Hij heeft verschrikkelijke pijn in zijn rug.

De dokter geeft hem een recept voor pijnstillers.

Hij haalt de pillen bij de apotheek.

Je gaat naar de dokter, dokter schrijft een briefje, hoe heet dat?

1. medicijnen
2. e-mail
3. het recept
4. brief

In een drogist kun je deze dingen kopen.....

1. deodorant, zeep, crème, luier, shampoo
2. taarten
3. het recept van de dokter
4. brood

De vrouw .......... de boodschappen bij de kassa .......(afrekenen)

1. afrekenen
2. rekent af
3. afrekent
4. afgerekend

Waarmee poets je je tanden?

1. met tandenborstel
2. met borstel
3. met kam
4. met zeep

De klant vraagt: 'Welke tandpasta is het .............?

1. goedkoper
2. goedkoop
3. goedkoopst
4. duur

Melk is ......... dan koffie.

1. lekker
2. niet lekker
3. duur
4. goedkoper

Ik ben in de apotheek, ik krijg ........ over mijn medicijnen.

1. advies
2. afvallen
3. briefjes
4. niemand

Ik koop shampoo en luiers in de drogist. Ik heb geen contant geld, dus ik moet ..........

1. betalen
2. pinnen
3. contant
4. halen

Waar is de melk, ik zie de melk ........

1. ergens
2. achter
3. niemand
4. nergens

Kan ik u verder nog .......... mee helpen?

1. niemand
2. ergens
3. niet
4. geen

Ik moet nog paracetamol hebben. Die is ............ in de aanbieding.

1. toevallig
2. helaas
3. bijna
4. pinnen

U moet de medicijn innemen met een.......

1. thee
2. koffie
3. glas water
4. brood

U moet dit medicijn drie ......... per dag innemen.

1. minuten
2. maal
3. uur
4. dagen

De oude man heeft geen vrouw meer, zij is ..........

1. aan het werk
2. naar de apotheek
3. overleden
4. naar ander land

Op de website staat informatie .......... het weer.

1. over
2. boven
3. onder
4. achter

Bij het gebruik van sommige medicijnen, moet je .......... met alcohol.

1. zorgen
2. genoeg
3. passen
4. oppassen

Ik krijg het recept voor ..........

1. pijnstillers
2. zeep
3. shampoo
4. pleister

Ik moet betalen, maar ik heb niet ......... geld.

1. gezond
2. genoeg
3. gezellig
4. maal