wk 38: les 1+2

Dinsdag 15 september - V1a
Vandaag
  • 15 minuten stillezen
  • Herhaling werkwoordspelling
  • Aan de slag!

  • Spelling: bezitsvorm
  • Aan de slag!


timer
15:00
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag 15 september - V1a
Vandaag
  • 15 minuten stillezen
  • Herhaling werkwoordspelling
  • Aan de slag!

  • Spelling: bezitsvorm
  • Aan de slag!


timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...
...bij werkwoordspelling geleerd wat het verschil is tussen de ik-vorm en de stam.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je leren...
...hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd moet schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik: verschil stam / ik-vorm
Verhuizen
stam = verhuiz
ik-vorm = verhuis

Ik ben verhuis...
Voor de regel van 't eX-KoFSCHiP gebruik je altijd de stam
--> Ik ben verhuisD, ik verhuisDe

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 5 - Open vraag

Persoonsvorm verleden tijd
Sterke werkwoorden
Ik loop - Ik liep - Ik heb gelopen
Ik zwem - Ik zwom - Ik heb gezwommen

Zwakke werkwoorden
Ik ren - Ik rende - ik heb gerend        
Ik werk - ik werkte - ik heb gewerkt

Slide 6 - Tekstslide

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
LOPEN
A
sterk
B
zwak

Slide 9 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
ZOEKEN
A
sterk
B
zwak

Slide 10 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
COACHEN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
WORDEN
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
LEREN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
BEDENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
VERTELLEN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
SPRINGEN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd
Ik-vorm + de(n)

Ik-vorm + te(n)

Gebruik bij twijfel 'T eX KoFSCHiP

Slide 17 - Tekstslide

Gisteren (werken) wij allemaal aan ons huiswerk Nederlands.

Slide 18 - Open vraag

Waarom (lachen) je broertje zo hard vorige week?

Slide 19 - Open vraag

David (beantwoorden, vt) mijn appje erg snel.

Slide 20 - Open vraag

Op Texel (fietsen, vt) de leerlingen van het ATC het hele eiland over.

Slide 21 - Open vraag

De honden (krabben, vt) zich nadat ze in de bossen waren geweest.

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag!
  • Ga naar Learnbeat en log in
  • Ga naar Blok 2, 2.3 Spelling, B. persoonsvorm verleden tijd
  • Maak vraag 1 t/m 6

Klaar? Oefenen op:

Slide 23 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...
...bij spelling geleerd wat de regels zijn voor het schrijven van het verkleinwoord.

Slide 24 - Tekstslide

Deze les ga je leren...
...om de regels voor de bezitsvorm goed toe te passen.

Slide 25 - Tekstslide

timer
10:00
: terugblik

Slide 26 - Tekstslide

Bezitsvorm
In plaats van 'de laptop van broertje' kun je ook zeggen 'mijn broertjes laptop'. De bezitsvorm van een zelfstandig naamwoord maak je meestal door er een -s achter te zetten.

de mountainbike van mijn broer → mijn broers mountainbike
de viool van Okke → Okkes viool
de passer van Farah → Farahs passer
het broodje van Corné → Cornés broodje

Slide 27 - Tekstslide

Bezitsvorm
Bezitsvorm met ’s of ’ (apostrof)

In de bezitsvorm schrijf je de s altijd vast aan het zelfstandig naamwoord, tenzij:
  • het zelfstandig naamwoord eindigt op een lange klinker of een y. Je schrijft dan een apostrof voor de s:
     → Mila’s regels, Amy’s roddels

  • het zelfstandig naamwoord eindigt op een sisklank. Je schrijft dan alleen een apostrof:
     → Morris’ kaartspel, Patrice’ gereedschap.


Slide 28 - Tekstslide

De laptop van Thijs → ... laptop

Slide 29 - Open vraag

De telefoon van Fatmagul → ... telefoon

Slide 30 - Open vraag

Het schrift van Julian → ... schrift

Slide 31 - Open vraag

De vlecht van Arianne → ... vlecht

Slide 32 - Open vraag

Het shirt van Tigo → ... shirt

Slide 33 - Open vraag

Het boek van Giorgios → ... boek

Slide 34 - Open vraag

De spullen van Bart → ... spullen

Slide 35 - Open vraag

De koptelefoon van Noa → ... koptelefoon

Slide 36 - Open vraag

De broer van Anyssa → ... broer

Slide 37 - Open vraag

De foto van Marthe → ... foto

Slide 38 - Open vraag

Aan de slag!
  • Ga naar Learnbeat en log in
  • Ga naar Blok 5, 5.3 Spelling, B Bezitsvorm
  • Maak vraag 1 t/m 5
  • Maak de vragen in LessonUp op slide 40 t/m 43

Slide 39 - Tekstslide

Lesdoel behaald? Ik kan de regels voor het verkleinwoord juist toepassen.
A
Ja
B
Nee

Slide 40 - Quizvraag

Lesdoel behaald? Ik kan de regels voor de bezitsvorm juist toepassen.
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak deze oefeningen:

Slide 42 - Tekstslide

Einde van deze les

Slide 43 - Tekstslide