Werkwoordspelling Volt.Deelwoord

Werkwoordspelling
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2-4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf zoveel mogelijk voltooid deelwoorden op.

Slide 2 - Woordweb

Wanneer eindigt een voltooid deelwoord op een 'd' en wanneer op een 't'?

Slide 3 - Open vraag

Wat doe je als je het niet kunt horen, omdat zowel een 't' als een 'd' goed klinkt?

Slide 4 - Open vraag

't Sexy Fokschaap

Slide 5 - Tekstslide





Let op! Soms lijkt een werkwoord op een voltooid deelwoord, maar dan is het de persoonsvorm.

Slide 6 - Tekstslide

Volgende slide: 'In welke zinnen is het rode woord een voltooid deelwoord?'


Slide 7 - Tekstslide



1. Ik heb een groene pen gebruikt.
2. Hij gebruikt altijd een groene pen.
3. Het gebeurt erg vaak.
4. Het is erg vaak gebeurd.
5. Hij heeft zijn auto verkocht.
6. Hij verkocht gisteren zijn auto.

Slide 8 - Tekstslide

Tegenwoordig deelwoord
Tegenwoordig --> dus nog steeds bezig
- Hele werkwoord+d

1. Etend kwam hij de klas binnen
2. Wat zie je er weer stralend uit

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoegelijk naamwoord
Zegt iets over het het zelfstandig naamwoord
- Zo kort mogelijk gespeld

1. De gevangen vis
2. Het verbrande hout

Slide 10 - Tekstslide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 11 - Quizvraag

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 12 - Quizvraag

We (besteden, vt) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 13 - Quizvraag

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 14 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 15 - Quizvraag

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 16 - Quizvraag

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 17 - Quizvraag

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 18 - Quizvraag

De dierenarts heeft dat dier uit zijn lijden (verlossen)
A
verlost
B
verlosd
C
verlosdt

Slide 19 - Quizvraag

Hij heeft de afspraak (bevestigen)
A
bevestigt
B
bevestigde
C
bevestigd

Slide 20 - Quizvraag

De te (verwachten) winst wordt morgen bekendgemaakt.
A
verwachtten
B
verwachte
C
verwachten
D
verwachtte

Slide 21 - Quizvraag

Het (smelten) ijs werd opgevangen in een grote ton.
A
gesmolten
B
gesmolde
C
smeltende

Slide 22 - Quizvraag

De kat eet (smakken) de zalm van het schoteltje
A
smakkent
B
gesmakt
C
smakkende
D
smakkend

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag
Maak de opdrachten van paragraaf 3.3

- blz. 181 tm 183 van het b-boek

Slide 24 - Tekstslide


Slide 25 - Open vraag

Welke dingen begreep je nog niet zo goed?

Slide 26 - Open vraag

Werkwoordspelling

Slide 27 - Tekstslide