Verwijswoorden: die, dat en wat

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Lesdoel
In deze les: 
Kan je de verwijswoorden die, dat en wat herkennen. 
Kan je in een zin de juiste verwijswoorden opschrijven. 

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg
Je schrijft dat: bij alle het-woorden
je schrijft die: bij alle de-woorden (enkelvoud en meervoud)
Je schrijft wat: 
  1. na een hele zin
  2. iets onbepaalds (iets, alles, datgene, dat, enige) --> het enige wat ik belangrijk vind
  3. een overtreffende trap --> dat is het mooiste wat mij is overkomen

Slide 4 - Tekstslide

De jongen ..... met Ilona zit te kletsen, heet Leonardo.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 5 - Quizvraag

Waar is mijn fiets? ..... staat buiten.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 6 - Quizvraag

Het kleed ..... daar ligt, is van mijn moeder geweest.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat

Slide 7 - Quizvraag

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Het enige dat je ziet, is een kale vlakte.
B
Het enige wat je ziet, is een kale vlakte.

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
We gingen een film kijken, die zij niet leuk vond.
B
We gingen een film kijken, wat zij niet leuk vond.

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Dat is het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt.
B
Dat is het mooiste dat ik ooit heb meegemaakt.

Slide 10 - Quizvraag

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Ik haalde een hoog cijfer, wat ik goed kon gebruiken
B
Ik haalde een hoog cijfer, dat ik goed kon gebruiken.

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag
NUNederlands Boek B blz. 206 t/m 207 opdracht 6 t/m 8

Slide 12 - Tekstslide