Chapitre 5 1 VG C & D

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Chapitre 5 1 VG C & D

Normandie, Plage la madeleine

le temps, la date, l'heure

Quel temps fait-il?

Quelle est la date?

Quelle heure est-il?

Les objectifs

Ik kan het werkwoord avoir vervoegen.

Ik kan iets zeggen over het afgelopen weekend.

Ik kan een regelmatig werkwoord vervoegen in de voltooide tijd.

Les devoirs

Faites: exercice 4 - 12

Apprenez: vocabulaire A & B

Je verjaardag zeggen

Je / J'

Tu

Il (il)

Elle

On

Nous

Vous

Ils (ils)

Elles

Zij vmv

U / Jullie

Ik

Men / we

Zij mmv

Jij

Zij

Wij

Hij

le verbe avoir

J'ai

Tu as

Il a

Elle a

On a

Nous avons

Vous avez

Ils ont

Elles ont

Het werkwoord hebben

Ik heb

Jij hebt

Hij heeft

Zij heeft

Men heeft (we hebben)

Wij hebben

Jullie hebben / u heeft

Zij hebben mmv

Zij hebben vmv

Wat betekent avoir

Zij heeft

1. Elle a
2. Il a
3. Elle as
4. Il as

Vertaal op de juiste manier: ik heb

1. Je ai
2. J'ai
3. J'ais
4. Je ais

Vertaal men heeft

1. Il as
2. On a
3. Elle a
4. Nous avons

Vertaal zij hebben

1. Ils sont
2. Ils ont
3. Elles sont
4. Elles ont

Vertaal op de juiste manier: jullie hebben

1. Vous aver
2. Nous avons
3. Vous avez
4. Ils sont

Vertaal: Jij hebt

1. Tu ast
2. Tu a
3. Tu as

J'ai

Tu as

Il a

Elle a

On a

Nous avons

Vous avez

Ils ont

Elles ont

Jullie hebben

U heeft

Hij heeft

Zij hebben mmv

Ik heb

Wij hebben

Men heeft

we hebben

Jij hebt

Zij heeft

Zij hebben vmv

Passé Composé

Ik heb gedanst - J'ai dansé                          danser - er + é

Jij hebt gedanst - Tu as dansé

Hij heeft gedanst - Il a dansé

Zij heeft gedanst - Elle a dansé

Wij hebben gedanst - Nous avons dansé / on a dansé

Jullie hebben gedanst - Vous avez dansé

Zij hebben gedanst - Ils / Elles ont dansé

Uit hoeveel werkwoorden bestaat de passé composé?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4.5

Welk hulpwerkwoord gebruik je bijna altijd bij de passé composé?

1. faire
2. être
3. avoir
4. aller

Kies de passé composé

1. J'ai marché
2. Ils marchent
3. Tu vas marcher
4. Je chante

(regarder) in de passé composé:
Ik heb gekeken

1. je regardé
2. j'ai regardé
3. j'ai regarder
4. je regarde

tu - parler

passé composé

1. tu as parlé
2. tu est parlé
3. tu parles
4. tu as parle

vous - manger

passé composé

1. vous mangez
2. vous avez mangé
3. vous êtes mangé
4. vous mangons

Je/j' (écouter) in de passé composé:

1. ai écouté
2. a écouté
3. suis écouté
4. e écouté

Ik snap de passé composé!

1. ja
2. nee
3. weet ik niet

Welke vragen heb je nu nog?

Au travail!

Exercice 16 à 19

Partie B

Chapitre 5

Tout compris?

Ik kan het werkwoord avoir vervoegen.

Ik kan iets zeggen over het afgelopen weekend.

Ik kan een regelmatig werkwoord vervoegen in de voltooide tijd.

Les devoirs

Faites: exercice 13 à 19 Chapitre 5

Apprenez: phrases C, grammaire passé composé