Didactiek live 8

Didactiek 8 live
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DidactiekMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Didactiek 8 live

Slide 1 - Tekstslide

Terugkoppeling
1) Wat is incidenteel leren
2) Wat is intentioneel leren.
3) Welke 2 processen worden onderscheiden bij 'leren'.
4) Benoem de samenhang tussen deze 2 processen.
5) Globaal de verschillen benoemen tussen motorisch-, cognitief-, en sociaal-affectief leren. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke 2 processen zijn belangrijk om iets te leren?
A
Intentioneel leren en incidenteel leren.
B
Leren en rijping
C
Rijping en incidenteel leren
D
Motorisch & cognitief leren

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving van incidenteel leren?
A
Spelend leren
B
Bewust leren
C
De docent bepaald wanneer er geleerd wordt
D
De docent bepaald wat er geleerd wordt.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving van leren?
A
Een samenvatting maken of een oefening doen.
B
Het proces waarbij er veel geoefend wordt om een vaardigheid onder de knie te krijgen.
C
Tijd en aandacht besteden aan een vaardigheid
D
Autonome ontwikkeling van het menselijk lichaam.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving van rijping?
A
Ontwikkeling van het menselijk lichaam. (Zenuwstelsel, spieren botten etc).
B
Het opdoen van ervaringen door middel van bewegingsvormen
C
Beheersen van motorische vaardigheden.
D
Spelenderwijs leren.

Slide 6 - Quizvraag

In welke situatie heb je iets écht geleerd?
A
Als je de beweging 8 van de 10 keer kan uitvoeren op dezelfde manier in dezelfde situatie.
B
Als je geen hulp of hulpmiddelen meer nodig hebt bij het uitvoeren van de vaardigheid.
C
Als de docent geen feedback meer geeft.
D
Wanneer je de vaardigheid permanent kan uitvoeren in verschillende situaties.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste definitie van intentioneel leren?
A
Iets bij toeval leren.
B
Bewust leren (intrinsiek of vanuit de docent).
C
Sociaal-affectief is de basis van intentioneel leren.
D
Motorisch leren.

Slide 8 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
A
Leren lukt het beste in de 'gevoelige periode' van het kind.
B
Motorische vaardigheden kan je op elk gewenst moment aanleren.
C
'Spelregels leren' valt onder sociaal-affectief leren.
D
'Samenwerken' valt onder sociaal-affectief leren.

Slide 9 - Quizvraag

Wat bedoelen we met: 'de transfer kunnen maken'.
A
Ervoor zorgen dat alle deelnemers het leerproces doormaken.
B
Het proces van bewegingsvormen ondergaan om een vaardigheid aan te leren.
C
De vaardigheid op verschillende manieren kunnen uitvoeren.
D
Focus leggen bij de ontwikkeling van het menselijk lichaam.

Slide 10 - Quizvraag

Vandaag: 
1) De studenten kunnen meerdere instructie vormen benoemen. 
2) De studenten kunnen praktische voorbeelden geven van de verschillende instructievormen. 
3) De sporter staat centraal: Op welke manier streven we dit na? 

Slide 11 - Tekstslide

Motorische leren
Input
De sporter
Output
Feedback

Slide 12 - Tekstslide

Instructie 
Heeft dus alles te maken met de manier waarop je vooraf aanwijzingen geeft aan de sporter. 

Met andere woorden:


Uitleggen

Slide 13 - Tekstslide

Soorten instructie

- Visuele instructie
- Auditieve instructie 
- Tactiele/manuele instructie
- Mentale instructie 

Slide 14 - Tekstslide

Visueel
Plaatje, foto, filmpje, markeringspunten, apps of leskaarten



Goed
Voorbeeld
Fout voorbeeld

Slide 15 - Tekstslide

Auditief


Praatje, 'doe alsof'- opdrachten, ritmische begeleiding, gedragsgecentreerde of doelgecentreerde aanwijzingen. 

Slide 16 - Tekstslide

Tactiel / manueel


Een zetje geven, beweging begeleiden, inzet van de beweging. 

Slide 17 - Tekstslide

Mentale instructie


Visualiseren of zelfinstructie 

Slide 18 - Tekstslide

Samenhang


Kan je de verschillende instructie vormen ook combineren? 
Kan je de instructie vormen in elke situatie gebruiken? 

Slide 19 - Tekstslide

Motorisch leren
De sporter staat centraal! 
    MHV-patroon
Motivatie
Houding
Verwachting
    Aanpakgedrag

Slide 20 - Tekstslide

MHV patroon
Motivatie = De sporter gemotiveerd houden. 
Haalbare doelen stellen, complimenten geven & uitdaging bieden. 

Houding = Focus van de sporter. 
Voor voldoende focus zorgen, voor voldoende ontspanning zorgen. 

Verwachting = Positieve verwachting levert betere resultaten op. 
Bouw een vertrouwingsband op, spreek verwachtingen uit. 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Aanpakgedrag
Hoe gaat de sporter te werk om een vaardigheid aan te leren? 

1) Foutenanalyserende aanpak
2) moment aanpak 

Slide 23 - Tekstslide

Fouten analyserend 
                                                                Focus: Gedrag.                                                                 
Bij deze aanpak spelen drie dingen een rol:

1) Het opmerken, vaststellen van de fout (‘De service liep niet goed’)
2) Het analyseren van de fout (‘Ik gooide de bal te hoog op’)
3) Het trekken van conclusies voor de volgende poging (‘Ik moet de bal minder hoog opgooien’).


Slide 24 - Tekstslide

Moment aanpak
                                                Focus: het einddoel                                            
De deelnemer ontdekt de fout in zijn beweging niet, hij komt niet tot een foutenvaststelling.
De deelnemer merkt de fout wel op, maar analyseert deze niet.
De deelnemer komt wel tot een foutenvaststelling en foutenanalyse, maar trekt geen conclusies voor de volgende poging.

Slide 25 - Tekstslide

Als lesgever: 
Welk gedrag heeft de voorkeur? 

Je moet er dus wel achter komen welk gedrag jouw sporters laten zien. Zorg ervoor dat je sporters weten wat ze fout doen, dit zelf kunnen ontdekken en weten hoe ze moeten verbeteren. 

Slide 26 - Tekstslide

'Doe alsof' is een voorbeeld van
A
Visuele instructie
B
Auditief instructie
C
Mentale instructie
D
Tactiele instructie

Slide 27 - Quizvraag

Een video opname maken van een sporter is een voorbeeld van:
A
Visuele instructie
B
Auditieve instructie
C
Mentale instructie
D
Tactiele instructie

Slide 28 - Quizvraag

Instructie door voordoen (demonstreren) of door afbeeldingen, foto’s of filmfragmenten te laten zien aan de sporter. 
Verbale instructie op het gedrag of het proces. Ritmische begeleiding. 
Het visualiseren van de beweging of zelfinstructie
Het aanvoelen of begeleiding van de beweging. 
Auditieve instructie
Visuele instructie
Tactiele instructie
Mentale instructie

Slide 29 - Sleepvraag

Waar in het schema is het auditieve, tactiele, visuele en mentale instructie van belang?
A
Bij input
B
Bij de sporter
C
Bij de output
D
Bij feedback

Slide 30 - Quizvraag

Waar staat MHV voor?
A
Motivatie, Handigheid, Verbetering
B
Meetbaar, herkenbaar, verbetering
C
Meetbaar, houding, verwachting
D
Motivatie, houding, verwachting

Slide 31 - Quizvraag

Wat is van belang bij motivatie van de sporter?
A
Haalbare doelen stellen & complimenten geven.
B
Voor voldoende focus en ontspanning zorgen.
C
Zorgen voor aantrekkelijke en gevarieerde lessen.
D
Een vertrouwensband creëren.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is er van belang bij de houding van de sporter?
A
Haalbare doelen stellen & complimenten geven.
B
Zorgen voor een juiste balans tussen ontspanning en focus
C
Uitdaging bieden.
D
Een vertrouwensband creëren.

Slide 33 - Quizvraag

Welke 2 soorten aanpak gedrag zijn er?
A
Tactiel, visueel, auditief
B
Moment & fouten analyserende.
C
Op basis van gedrag en voortgang
D
Op basis van de beginsituatie & eindsituatie

Slide 34 - Quizvraag

Welke definitie m.b.t foutenanalyserende aanpak is juist?
A
Opmerken en analyseren van de fout
B
Verandering van beweeggedrag

Slide 35 - Quizvraag

Welke definitie m.b.t momentaanpak is juist?
A
Opmerken en analyseren van de fout
B
Verandering van beweeggedrag
C
Blijven oefenen zonder te weten waarom je een fout maakt en hoe dit aan te passen.
D
De docent grijpt gelijk in dmv het geven van feedback.

Slide 36 - Quizvraag

Welke van de 2 heeft de voorkeur?
A
Foutenanalyserende aanpak
B
Momentaanpak

Slide 37 - Quizvraag

Opdracht
Maak een woordspin van alle verschillende vormen van instructie. 

Zie paragraaf 5 van leereenheid 9. (In een 2-tal). 

Slide 38 - Tekstslide

REST VAN DE LES

Maken van de opdrachten: 11 tot en met 16 

Slide 39 - Tekstslide