Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
aiToolsTab
Beta
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Markt en overheid hoofdstuk 1
Markt en overheid hoofdstuk 1
1 / 38
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Economie
Middelbare school
vmbo lwoo, havo
Leerjaar 4
In deze les zitten
38 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
40 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Markt en overheid hoofdstuk 1
Slide 1 - Tekstslide
Maken weektaak in stilte
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Homogeen goed
Goederen en diensten waarvan alle exemplaren identiek zijn in de ogen van de consument
Slide 3 - Tekstslide
De consument baseert keuze producent van homogeen goed op basis van
A
Kwaliteit van het product
B
Hoeveelheid
C
Prijs van het product
Slide 4 - Quizvraag
Marktvorm: Volkomen concurrentie
Veel aanbieders
Homogeen goed
Slide 5 - Tekstslide
Marktvorm: Volkomen concurrentie
Veel aanbieders
Homogeen goed
Transparante markt
Vrije toetreding
Producent geen invloed op de prijs
Slide 6 - Tekstslide
Marktevenwicht
Wat is de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid in de uitgangsituatie
Slide 7 - Tekstslide
Marktevenwicht
Evenwichtsprijs € 15
Evenwichtshoeveelheid 20 miljoen opladers
Slide 8 - Tekstslide
Nieuw marktevenwicht
Evenwichtsprijs € 13,50
Evenwichtshoeveelheid 21,5 miljoen opladers
Slide 9 - Tekstslide
Evenwichtsprijs uitrekenen
Qa = P - 5 P = prijs in euro's
Qv = - P + 10 Q = aantal producten in miljoenen
Slide 10 - Tekstslide
Evenwichtsprijs uitrekenen
Qa = Qv
P - 5 = - P + 10
+ 5 + 5
P = - P + 15
+ P + P
2 P = 15
P = 15/2 = 7,5
Slide 11 - Tekstslide
Evenwichtshoeveelheid uitrekenen
P = 7,5 --> Q a = P - 5
P = 7,5 --> Q a = 7,5 - 5 = 2,5
P = 7,5 --> Q v = - P + 10
P = 7,5 --> Q v = - 7,5 10 = 2,5
Slide 12 - Tekstslide
Maken
1.5 en 1.6
timer
10:00
Slide 13 - Tekstslide
Wat is ook alweer het consumentensurplus
Slide 14 - Open vraag
Consumentensurplus
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs van een product
Klaas heeft € 50 over voor een kaartje voor het festival Oerrock
Klaske heeft € 40 over hiervoor
De prijs is € 30
Klaas heeft € 20 consumentensurplus en Klaske € 10
Slide 15 - Tekstslide
consumenten en producentensurplus
Slide 16 - Tekstslide
Het consumenten- en producentensurplus
Het consumentensuplus:
Het producentensurplus:
Slide 17 - Tekstslide
Bereken het consumenten- en producentensurplus
Het consumentensurplus:
.......................................
.......................................
Het producentensurplus:
.......................................
......................................
Slide 18 - Tekstslide
Bereken het consumenten- en producentensurplus
Het consumentensurplus:
(€ 22 - € 10) X 2.000 X 0,5 =
€ 12.000
Het producentensurplus:
(€ 10 - € 3) X 2.000 X 0,5 =
€ 7.000
Slide 19 - Tekstslide
Verandering surplus door verschuiving van lijnen
Slide 20 - Tekstslide
Uit een examen
Geef een verklaring voor de verschuiving van de vraaglijn naar rechts
Slide 21 - Tekstslide
Uit een examen
Het aantal mensen met een laptop is toegenomen
Slide 22 - Tekstslide
Uit een examen
Geef met letters de toename aan van het consumentensurplus
Slide 23 - Tekstslide
Uit een examen
JLMI
Slide 24 - Tekstslide
Maken 1.9 t/m 1.11
timer
10:00
Slide 25 - Tekstslide
Geef omschrijving van de begrippen
omzet en winst
Slide 26 - Open vraag
Lucia verkoopt 20 broodjes gyros. Inkoopprijs is € 1. De constante kosten zijn € 35. Verkoopprijs is € 5. Bereken de winst
Slide 27 - Open vraag
Uitwerking
Lucia verkoopt 20 broodjes gyros. Inkoopprijs is € 1. De constante kosten zijn € 35. Verkoopprijs is € 5. Bereken de winst
Omzet = 20 X € 5 = € 100
Variabele kosten 20 X € 1 = € 20
Constante kosten
€ 35+
Totale kosten
€ 55 -
Winst € 45
Slide 28 - Tekstslide
Omzet, kosten en winst
Omzet = hoeveelheid X prijs
Variabele kosten (kosten die afhankelijk zijn van de hoeveelheid
Constante kosten -
(kosten die onafhankelijk zijn van de hoeveelheid)
Winst
Marginale kosten = toename van de kosten (extra) als je meer produceert
Marginale opbrengsten = toename van de opbrengsten als je meer produceert
Slide 29 - Tekstslide
Gemiddelden
Totale kosten/ hoeveelheid = gemiddelde totale kosten (GTK)
Totale variabele kosten/ hoeveelheid = gemiddelde variabele kosten (GVK)
Totale constante kosten/ hoeveelheid = gemiddelde constante kosten (GCK)
Voorbeeld: Constante kosten € 10.000. Gemiddelde variabele kosten € 5 Hoeveelheid: 1.000
Totale variabele kosten
Totale constante kosten
Totale kosten
1.000 X € 5 = € 5.000
€ 10.000
€ 15.000
Gemiddeldevariabele kosten
Gemiddeldeconstante kosten
Gemiddelde
Totale kosten
€ 5.000/ 1.000= € 5
€ 10.000/ 1.000 = € 10
€ 15.000/ 1.000 = € 15
€ 5 + € 10 = € 15
Slide 30 - Tekstslide
Vraag
Je hebt een ijssalon. De huur, verzekering en energiekosten zijn € 4.000 per maand.
De verkoopprijs van een ijsje is € 2,50
De variabele kosten zijn € 0,50 per stuk
Hoeveel ijsjes moet je verkopen om 'quitte' te spelen. Dus precies uit de kosten te komen
Slide 31 - Tekstslide
Uitwerking
Je hebt een ijssalon. De huur, verzekering en energiekosten zijn € 4.000 per maand.
De verkoopprijs van een ijsje is € 2,50
De variabele kosten zijn € 0,50 per stuk
€ 4.000/ (2,50 - 0,50) = 2.000 ijsjes
Slide 32 - Tekstslide
Break-even afzet
Constante kosten
(verkoopprijs - variabele kosten per stuk)
€ 4.000
(2,50 - 0,50) = 2.000
De afzet die je moet halen om geen winst en geen verlies te hebben
Winst van € 0
Slide 33 - Tekstslide
Break-even omzet
De omzet die je moet halen om geen winst en geen verlies te hebben
Break-even afzet X verkoopprijs
2.000 ijsjes X € 2,50 = € 5.000
Slide 34 - Tekstslide
Huiswerk
Maken 1.11 en 1.12
timer
10:00
Slide 35 - Tekstslide
Degressief, proportioneel en progressief variabele kosten
Slide 36 - Tekstslide
Verschillende soorten variabele kosten
Variabele kosten kunnen:
Proportioneel = variabele kosten per product blijven gelijk
Degressief = variabele kosten per product dalen
Progressief = variabele kosten per product stijgen
Maken 1.14 t/m 1.16
timer
10:00
Slide 37 - Tekstslide
Opgave 1.16
GTK = gemiddelde
totale
kosten
GTK bij 60 producten is € 70
Totale kosten zijn dus 60 X € 70 = € 4.200
GVK zijn € 60 bij 60 producten
Totale variabele kosten is dus 60 X € 60 = € 3.600
Totale constante kosten is dus:
€ 4.200 - € 3.600 = € 600
Slide 38 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
hoofdstuk 1
June 2024
- Les met
18 slides
Economie
Middelbare school
vmbo lwoo, havo
Leerjaar 4
examentraining D
April 2025
- Les met
32 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
examentraining D
April 2025
- Les met
24 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
KP-3 Les 5
March 2022
- Les met
17 slides
4V Economie Formatieve toets periode 3
March 2023
- Les met
34 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
H5 consumenten en producenten surplus
October 2023
- Les met
15 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
WEBB - H1 Marktresultaat en Overheidsinvloed 1.7 t/m 1.16
November 2024
- Les met
27 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
Vraag en Aanbod (4e) Samenvatting
March 2025
- Les met
25 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4