Reflexive and reciprocal pronouns

Welcome to today's English lesson!
With Ms Frijns
Who are they?
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welcome to today's English lesson!
With Ms Frijns
Who are they?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Table of Contents
Explanation: Reflexive pronouns
Explanation: Reciprocal pronouns

Slide 3 - Tekstslide

Look at the vocabulary list of Chapter 5.
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Vocabulary assignment
Form groups of 2 or 3. You will see 3 words on the screen from the vocabulary list. You are going to tell a story using all these words. 

The first person begins by saying 1 word. Then the next one will say a word. Try to bend te sentences to use the words on the board. You are allowed to adjust the words slightly. 

Slide 5 - Tekstslide

Make a story (word by word)
- Ozone layer
- Polar
- Plague

timer
1:00

Slide 6 - Tekstslide

Make a story (word by word)
- organic
- soil
- allotment
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Make a story (word by word)
- freerange
- accountable
- to promote
timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

Make a story (word by word)
- turn the tide
- tide
- tidal wave

timer
1:00

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Reflexive pronouns

Slide 12 - Tekstslide

Reflexive pronouns
  1. She helped herself to another plate of spaghetti. 
  2. Thomas blamed himself for not passing his driver's test. 
  3. They told themselves that they would win, to increase their motivations!


Wanneer gebruik je een reflexive pronoun?


Waarom? 

Slide 13 - Tekstslide

Reflexive pronouns
  1. She helped herself to another plate of spaghetti. 
  2. Thomas blamed himself for not passing his driver's test. 
  3. They told themselves that they would win, to increase their motivations!


Wanneer gebruik je een reflexive pronoun?
Reflexive pronouns worden gebruikt als leidend voorwerp na een werkwoord als het onderwerp en leidend voorwerp hetzelfde zijn. 
Waarom? 

Slide 14 - Tekstslide

Reflexive pronouns
  1. She helped herself to another plate of spaghetti. 
  2. Thomas blamed himself for not passing his driver's test. 
  3. They told themselves that they would win, to increase their motivations!


Wanneer gebruik je een reflexive pronoun?
Reflexive pronouns worden gebruikt als leidend voorwerp na een werkwoord als het onderwerp en leidend voorwerp hetzelfde zijn. 
Waarom? 
Je verwijst hierdoor naar het onderwerp van een zin en legt nadruk op het onderwerp. 

Slide 15 - Tekstslide

Reflexive pronouns
  1. She helped herself to another plate of spaghetti. 
  2. Thomas blamed himself for not passing his driver's test. 
  3. They told themselves that they would win, to increase their motivations!


Hoe maak je een reflexive pronoun?
Bezittelijke voornaamwoord + self (zin 1, 2)
Bezittelijke voornaamwoord + selves (meervoud) (zin 3)

Zie alle reflexive pronouns op de volgende slide -->

Slide 16 - Tekstslide

Reflexive pronouns

Slide 17 - Tekstslide

Reciprocal pronouns

Slide 18 - Tekstslide

Reciprocal pronouns
  1. They looked into each other's eyes. 
  2. The friends helped one another with their homework. 
  3. The kittens seem to like each other

Wanneer gebruik je reciprocal pronouns?

Slide 19 - Tekstslide

Reciprocal pronouns
  1. They looked into each other's eyes. 
  2. The friends helped one another with their homework. 
  3. The kittens seem to like each other

Wanneer gebruik je reciprocal pronouns?
Je gebruikt reciprocal pronouns om aan te geven dat twee of meer mensen hetzelfde doen met/voelen voor elkaar. 
Je kunt kiezen tussen each other (zin 1 + 3) of one another (zin 2) , hier zit geen verschil in. 

Slide 20 - Tekstslide

Samenvatting Reflexive and Reciprocal pronouns
Reflexive pronouns
Reciprocal pronouns
Gebruik je om terug te verwijzen naar het onderwerp van een zin (en om nadruk op het onderwerp te leggen). 
Gebruik je om aan te geven dat twee of meer mensen hetzelfde doen met/voelen voor elkaar.
Bezittelijke voornaamwoord + self (myself)
Bezittelijke voornaamwoord + selves (ourselves)
Each other
One another
Voorbeeld:
She dressed herself in a silken gown.
 
Berry and Angelo told themselves they are bad at maths.
Voorbeeld:
We test each other on our vocabulary. 

The loving couple looked at one another.

Slide 21 - Tekstslide

Welk van de onderstaande woorden zijn 'reflexive pronouns'?
A
myself, herself, themselves
B
my, her, their
C
each other, one another
D
myself, their, each other

Slide 22 - Quizvraag

Reflexive pronouns worden gebruikt om.....................een persoon / dier / ding
A
bezit aan te geven van
B
aan te geven hoe iets gebeurd met
C
terug te verwijzen naar
D
aan te geven dat iets in de toekomst gebeurd met

Slide 23 - Quizvraag

Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij you
A
myself
B
yourself
C
themselves
D
itself

Slide 24 - Quizvraag

Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij I
A
myself
B
yourself
C
itself
D
yourself

Slide 25 - Quizvraag

You bought ________ a new computer
A
myself
B
himself
C
yourself

Slide 26 - Quizvraag

They talk to _______ (=zij praten tegen hun zelf).
A
themselves
B
themself

Slide 27 - Quizvraag

Subject: reflexive & reciprocal pronouns.

Translate: Wij keken naar elkaar = We looked at________ _________ .

Slide 28 - Open vraag

Subject: reflexive & reciprocal pronouns.

Translate: Wij keken naar elkaar.

Slide 29 - Open vraag

Subject: reflexive & reciprocal pronouns.

Translate: Ze praten tegen zichzelf.

Slide 30 - Open vraag

Subject: reflexive & reciprocal pronouns.

Translate: Zij deed zich pijn.

Slide 31 - Open vraag

Over to you...
Work on the weektask. 

Slide 32 - Tekstslide