Bloc D E chapitre 5

Bonjour!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bonjour!

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je doen?

Voca en zinnen van bron E

Lesdoel:
Aan het eind van de les kan je iemand beschrijven in het Frans

Slide 2 - Tekstslide


Je leert:
1) de woordjes en zinnen van chapitre 5 (blz 40,41 van werkboek B)
2) de zinnen worden herhaald op blz. 42
3) je leert  de passé compose van Frans- Nederlands (die moet je dus herkennen)

Slide 3 - Tekstslide

Dus NIET op de toets:

het bijvoeglijk naamwoord (bron H).



Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

De passé composé is in het Nederlands de v.t.t
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

J'ai un chien=
een passé composé
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Tu as passé un bon weekend?
wel of geen passé composé
A
Heb je een leuk weekend gehad? Dit is een passé composé!
B
heb je een leuk weekend ? Dit is geen passé composé.

Slide 9 - Quizvraag

J'ai fêté mon anniversaire.
Dit is een passé composé
A
Waar, want je ziet een hulpwerkwoord (j'ai) en een voltooid deelwoord (fêté)
B
Niet waar, want je ziet maar 1 werkwoord (j'ai)

Slide 10 - Quizvraag

Il a les yeux verts=
een passé composé
A
Waar want betekent: hij heeft groene ogen gehad
B
Niet waar want betekent: hij heeft groene ogen

Slide 11 - Quizvraag

Il a porté des lunettes= passé composé
A
Waar, want betekent: hij heeft een bril gedragen
B
Niet waar want betekent: hij draagt een bril

Slide 12 - Quizvraag

Als je wil vragen hoe iemand eruit ziet, vraag je:
Il est comment? 
of
Elle est comment?

Slide 13 - Tekstslide

Als je wil zeggen dat hij  blauwe ogen heeft:

Il a les yeux bleus

les yeux= de ogen
In het Frans zeg je dus: 
Hij heeft de ogen blauw.

Slide 14 - Tekstslide

Als je wil zeggen dat zij zwart haar heeft zeg je:
 elle a les cheveux noirs.

Je zegt eigenlijk:
ze heeft de haren zwart....

Slide 15 - Tekstslide

Maar let op:

1) Elle a les cheveux bruns
2) Elle a les yeux marron.

1) zij heeft bruin haar
2) zij heeft bruine ogen.

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent:
Il est comment?

Slide 17 - Open vraag

Traduis:
Hoe ziet jouw broer eruit?
A
Ton frère est comment?
B
Il a les yeux verts.

Slide 18 - Quizvraag

Elle porte...
  • Elle s'appelle Maxima
  • Elle porte un chapeau rouge.
  • Elle porte un manteau rouge.
  • Elle porte les chaussures rouges.
  • Elle ne porte pas de pantalon.
  • Elle ne porte pas de baskets.

Slide 19 - Tekstslide

"Elle porte" betekent dus?

Slide 20 - Open vraag

timer
3:00
Elle a les cheveux blonds. 
Elle a les cheveux noirs.
Elle a les cheveux bruns
Elle a les cheveux roux. 

Slide 21 - Sleepvraag

timer
3:00
Elle a les yeux verts 
Elle a les yeux bleus.
Elle porte un T-shirt jaune. 
Elle a les yeux marron. 

Slide 22 - Sleepvraag

Traduis:
Is hij groot?
A
Il est petit?
B
Il est grand?

Slide 23 - Quizvraag

Traduis:
Il a les yeux verts.
A
Hij heeft groen haar.
B
Hij heeft groene ogen.
C
Hij heeft bruine ogen.

Slide 24 - Quizvraag

Traduis:
Il porte des lunettes.
A
Hoe ziet jouw broer eruit?
B
Mijn broer heeft bruin haar.
C
Hij draagt een bril.

Slide 25 - Quizvraag

Je leert nu alle woorden en de zinnen van bron E op bladzijde 41.


Begin met de eerste 5 woorden, ga dan door met de volgende 5 woorden enzovoorts.

1) eerst lezen
2) dan schrijven
3) dan je hand erop houden
4) overhoren met Slim stampen.

Slide 26 - Tekstslide

les devoirs (het huiswerk)

Je leert de woorden en zinnen van bron E.

Voor wanneer?
maandag/ lundi


Slide 27 - Tekstslide