Starttaal vooraf thema 4: hoofdstuk 1 woordenschat

Starttaal vooraf thema 4: hoofdstuk 1 woordenschat
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Starttaal vooraf thema 4: hoofdstuk 1 woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel 
Ik weet de betekenis van de themawoorden. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke soorten huizen ken jij? schrijf er 3 op.

Slide 3 - Woordweb

Van welke plaats ben jij een inwoner?
A
IJmuiden
B
Velsen- Noord
C
Velserbroek
D
Santpoort

Slide 4 - Quizvraag

Zoek een plaatje op het internet van: het platteland

Slide 5 - Open vraag

Wat betekent het platteland?
A
dat staat vol met huizen
B
het gebied buiten de stad, vaak met weiland.
C
een deel van een stad
D
dat is een gebouw

Slide 6 - Quizvraag

Maak een zin met het woord platteland erin.

Slide 7 - Open vraag

De gemeente is...
A
een gebied dat door een burgemeester wordt geleid.
B
een grote tuin waar iedereen mag komen.
C
het midden van een stad of dorp, de binnenstad.

Slide 8 - Quizvraag

In welke gemeente staat onze school?
A
Gemeente IJmuiden
B
Gemeente Velsen
C
Gemeente Haarlem
D
Gemeente Velserbroek

Slide 9 - Quizvraag

Maak een zin met daarin het woord: gemeente

Slide 10 - Open vraag

Wat betekent het woord: centrum
A
Een klein deel van een stad of dorp.
B
iemand die in een bepaalde plaats woont
C
het midden van een stad of dorp, de binnenstad

Slide 11 - Quizvraag

Maak een zin met het woord centrum erin.

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent het woord: de buurt
A
Het midden van een stad of dorp, de binnenstad
B
Een klein deel van een stad of dorp, meestal een paar straat bij elkaar.

Slide 13 - Quizvraag

Maak een zin met het woord: de buurt erin.

Slide 14 - Open vraag

Wat bekent het woord huren
A
Geld betalen om iets te gebruiken wat van iemand anders
B
Geld krijgen om iets te gebruiken wat van iemand anders is.

Slide 15 - Quizvraag

Geef 2 voorbeelden van wat je kan huren.

Slide 16 - Woordweb

Wat betekent het woord: inschrijven
A
Je bent een inwoner
B
Je officieel ergens voor aanmelden.

Slide 17 - Quizvraag

Geef 2 voorbeelden waar je je kan voor inschrijven.

Slide 18 - Woordweb

Zoek een plaatje op internet wat te maken heeft met verbouwen.

Slide 19 - Open vraag

Wat betekent het woord verbouwen
A
mijn kamer opnieuw schilderen
B
iets veranderen door te bouwen of af te breken.
C
nieuwe meubels kopen

Slide 20 - Quizvraag

Maak een zin met het woord verbouwen erin.

Slide 21 - Open vraag

Het centrum
verbouwen
Het platteland

Slide 22 - Sleepvraag

Schrijf een zin met het woord: inwoner

Slide 23 - Open vraag

Wat betekent het woord inwoner?
A
Iemand die in een bepaalde plaats of land woont
B
Iemand die ergens op vakantie is.
C
Iemand die iets huurt.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord: het pand
A
een woning
B
een huis
C
een gebouw

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord: de wijk
A
een inwoner van een plaats
B
een deel van een stad of dorp met een eigen naam
C
het gebouw
D
Een klein deel van een stad of dorp.

Slide 26 - Quizvraag

het pand
de gemeente
huren

Slide 27 - Sleepvraag

Ik ga een goed cijfer halen voor mijn SO woordenschat
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Slide 29 - Tekstslide