3F Taalverzorging, van alles wat

Taalverzorging 3F
examenonderdeel vanaf cohort 24-25
examen in week 9
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging 3F
examenonderdeel vanaf cohort 24-25
examen in week 9

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Wat weet je nog?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Ophalen van kennis over spelling
Verschillende onderdelen van spelling herhalen zoals werkwoordspelling, interpunctie, trema, koppelteken enzovoort. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de volgende vragen.
Weet je het antwoord niet, waag gewoon een gokje!

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste spelling.

Het [beloven] weer een flinke uitdaging te worden.


A
belooft
B
beloofd

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke spelling is juist?

Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste spelling.

Het is de tweede keer, dat dit [gebeuren].


A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke spelling is juist?

Volgens mij ... je broer moe van spelling.
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke spelling is juist?

... jij ook zo moe van spelling?
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van een werkwoord een voltooid deelwoord maken.

Welk voltooid deelwoord is juist bij het werkwoord HEBBEN
A
gehad
B
gehebben
C
gehat
D
gehebt

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
geen voltooid deelwoord
gelopen
geslapen
gebeuren
gedaan
doen
schrijven

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Interpunctie

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is 'interpunctie'?
A
Een waarschuwing die iemand je geeft
B
Een opgelegde maatregel
C
Het zetten van hoofdletter, punten, komma's etc.
D
Een advies van iemand

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is de interpunctie correct toegepast?
A
"Petra zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos.
B
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag!'' zei haar moeder boos.
C
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos!
D
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'', zei haar moeder boos.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is de interpunctie correct?
A
Voor deze toets moet je meenemen: een pen, je ID en je rekenmachine.
B
Voor deze toets moet je meenemen; een pen, je ID en je rekenmachine.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

met hoofdletter
zonder hoofdletter
herfst
amsterdam
zondag
vvd
februari
volkskrant
noordoost
kerstavond
zzp'er
koning

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Waar staan de hoofdletters goed?
A
dhr. van Leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met of zonder hoofdletters?
A
Gucci
B
gucci

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met of zonder hoofdletter?
A
vmbo
B
VMBO

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Apostrof, trema, weglatingsteken, koppelteken enzovoort

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een koppelteken?
Een koppelteken (-) gebruik je om woorden te verbinden als dat nodig is voor betekenis of uitspraak.
- Bij cijfers of letters + woord:   5-sterrenhotel
- Bij klinkerbotsing (moeilijke uitspraak): auto-ongeluk
- Bij tijdelijke combinaties of nadruk: oud-leerling
- Bij sommige merknamen of leenwoorden: Sony-ericsson

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken?
A
€-teken
B
€ teken

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken?
A
80 jarige
B
80-jarige

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een trema?
Een trema (¨) zet je op een klinker om te laten zien dat je een woord op een andere plek moet splitsen of uitspreken.


Je gebruikt een trema bij samenstellingen of afleidingen waar twee klinkers naast elkaar anders één klank zouden lijken.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trema of geen trema?
A
geijzeld
B
geïjzeld

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

trema's
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden vervoegen

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 34 - Quizvraag

Sterke werkwoorden veranderen van klinker in de verleden tijd (bv. lopen → liep). Het voltooid deelwoord eindigt vaak op -en (gelopen).

Zwakke werkwoorden krijgen een -te of -de in de verleden tijd en een voltooid deelwoord op -t of -d (werkte – gewerkt).

Engelse werkwoorden worden als zwakke werkwoorden vervoegd.
Zwakke werkwoorden krijgen een -te of -de in de verleden tijd en een voltooid deelwoord op -t of -d (werkte – gewerkt).



Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden

Wat is de juiste spelling?
Op Tinder heb ik al heel wat ...
A
geswipt
B
geswipet
C
geswiped

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies