17/10 redekundig ontleden t/m ng

timer
15:00
Huiswerkcontrole tijdens het stillezen:
Blz.95, opdracht 10
Blz. 99/100, opdracht 6
Blz. 101 opdracht 1 en 2

+nakijken en verbeteren met een andere kleur
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 9 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

timer
15:00
Huiswerkcontrole tijdens het stillezen:
Blz.95, opdracht 10
Blz. 99/100, opdracht 6
Blz. 101 opdracht 1 en 2

+nakijken en verbeteren met een andere kleur

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen en woordsoorten
Herhaling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
  • Voorlezen/kleuren
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • weet je weer wat een koppelwerkwoord is
  • kan je de koppelwerkwoorden uit je hoofd opnoemen
  • kan je benoemen wat een naamwoordelijk gezegde is
  • heb je geoefend met het benoemen van de zinsdelen tot en met het naamwoordelijk gezegde
  • ken je alle woordsoorten weer tot en met de werkwoorden











Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 1 van het redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen zetten
D
werkwoordelijk gezegde zoeken

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd)
D
geen idee

Slide 6 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is stap 2?
A
onderwerp benoemen
B
werkwoordelijk gezegde benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zet je de zindeelstrepen?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slepen maar!
Je moet de woorden verplaatsen en de woorden die 
samen een zinsdeel vormen op elkaar plaatsen. 
timer
2:00
De
hebben
deze
van
gekregen
via
Leerlingen
les
mevrouw
Hooi
LessonUp.

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 3 en hoe vind je het?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is stap 4?
A
lijdend voorwerp benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
onderwerp benoemen
D
bijwoordelijke bepaling benoemen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 5?
A
bijwoordelijke bepaling benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
lijdendvoorwerp benoemen
D
onderwerp benoemen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt geleerd dat je elk stukje dat je benoemd hebt nodig hebt om het volgende stukje te kunnen benoemen. Je weet nu dus wat de pv is, welke zinsdelen er zijn, wat het WWG is en wat het onderwerp is (wie of wat + PV (of WWG). 

Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt geleerd dat je elk stukje dat je benoemd hebt nodig hebt om het volgende stukje te kunnen benoemen. Je weet nu dus wat de pv is, welke zinsdelen er zijn, wat het WWG is en wat het onderwerp is (wie of wat + PV (of WWG) en het lV (wie of wat + PV (of WWG) + O ). 
Vraag: wat is stap 6 en hoe vind je die?

Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 7?
A
onderwerp
B
lijdendvoorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Wat is stap 8 en hoe vind je die?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 9?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bijvoeglijke bepaling?
A
een zinsdeel net als de andere zinsdelen
B
het zegt iets over een zelfstandignaamwoord
C
Deel van een zinsdeel, zegt iets over het zelfstandignaamwoord
D
geen idee

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat geeft een koppelwerkwoord aan?
Noteer de zes meest voorkomende kww.

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden - een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan als je
'naamwoordelijk gezegde' hoort?

Slide 21 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Lees de zin hieronder. Benoem de (zins)delen in de zin. Kies
uit: pv - wg – o– lv – mv – bwb

Een aantal kinderen heeft moedwillig de prachtige bloemperken in het park vernield. (notatie: pv = woorden zindeel)

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden, een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Naast het werkwoordelijk gezegde heb. je ook nog het naamwoordelijk gezegde.
Er zijn twee verschillen:
  • er zitten ook andere woorden dan werkwoorden in het naamwoordelijk gezegde
  • in een werkwoordelijk gezegde DOET iemand iets en in een naamwoordelijk gezegde IS iemand iets.
  • het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (werkwoorden) en een naamwoordelijk deel (geen werkwoorden)
  • in een naamwoordelijk gezgede zit altijd een koppelwerkwoord: 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, heten, dunken voorkomen.
  • Let op: sommige werkwoorden kunnen ook een hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord zijn! Dus kijk goed of iemand iets DOET of  IS.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Om erachter te komen of een zin een naamwoordelijk gezegde heeft, stel je altijd 'de drie vragen'. 
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een 'toestand' of 'eigenschap'? (ook wel: iemand/iets 'is' iets of lijkt iets te 'zijn')?
Vraag 3: Is er een relatie met het onderwerp gezegd?

Om het naamwoordelijk gezegde op te schrijven, moet je de twee delen samenvoegen waaruit het naamwoordelijk gezegde bestaat:
  • het werkwoordelijk deel (de werkwoorden in de zin)
  • het naamwoordelijk deel (de toestand of eigenschap, die betrekking heeft op het onderwerp)

Het hele naamwoordelijk gezegde noteer je en daaronder apart het werkwoordelijk deel en het naamwoordelijk deel. 

NB: Alleen het naamwoordelijk gezegde is dus niet voldoende. Je moet het onderscheid kunnen maken tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde 
Wanneer er een naamwoordelijk gezegde in een zin zit, dan is iemand dus iets.
Er zit dan NOOIT een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de zin, dus alleen nog mogelijk een bijwoordelijke bepaling, een bijvoeglijke bepaling en/of een voorzetselvoorwerp.

Voorbeeld:
WG: - Ik ga voor docent studeren = wwg = ga studeren (IEMAND DOET IETS)
NG: - Ik ben  al twintig jaar ben docent = ben docent. Ww = ben nw = docent (IEMAND IS IETS)
        -  De klas is vandaag erg druk = is erg druk. Ww = is nw = erg druk (IEMAND IS IETS)


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde voorbeelden
| De Nederlandse docent | is | heel streng | geweest | tijdens deze les.|
Ng = is heel streng geweest.       
Ww = is geweest (is = persoonsvorm en koppelwerkwoord)             Nw = heel streng
O = de Nederlandse docent --> ng zegt dus iets over het onderwerp: dat ze geheel streng geweest is

| De meeste leerlingen | worden | 14 jaar | in de tweede klas van het voortgezet onderwijs.|
Ng = worden 14 jaar
Ww = worden (worden = persoonsvorm en koppelwerkwoord)        Nw = 14 jaar
O= De meeste leerlingen --> ng zegt iets over het onderwerp: worden 14 jaar

| De leerlingen|  leken | erg blij.|
Ng = leken erg blij 
Ww = leken  ( leken =persoonsvorm en koppelwerkwoord)       Nw= erg blij
O= De leerlingen --> ng zegt iets over het onderwerp: leken erg blij 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zindeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3: O = Wie/wat + PV
Stap 4 :NG = Koppelwerkwoorden + wat er over het onderwerp gezegd wordt.
   Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
   Vraag 2: Gaat het om een 'toestand' of 'eigenschap' (iemand/iets is iets of lijkt iets te zijn)?
   Vraag 3: Is er een relatie met het onderwerp?
       --> NG bestaat uit twee delen: werkwoordelijk deel + naamwoordelijk deel
Geen: LV  En dus ook geen MVW 
Stap 5: BWB = De prullenbak van de zin. wat nog geen naam heeft gaat daarin en is dus de BWB


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Schrijf de zes gebruikelijke
koppel werkwoorden op

Slide 32 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Werk voor deze les + huiswerk: 

Blz. 63 opdracht 1 en 2
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!


Wat niet af is = huiswerk
Klaar = lezen
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
20:00

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • weet je weer wat een koppelwerkwoord is
  • kan je de koppelwerkwoorden uit je hoofd opnoemen
  • kan je benoemen wat een naamwoordelijk gezegde is
  • heb je geoefend met het benoemen van de zinsdelen tot en met het naamwoordelijk gezegde











Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat een wg is en kan het verschil is tussen een wg en een ng benoemen.


😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan een ng in een zin herkennen en benoemen.


😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies