betrek.vnw

Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die en dat.
Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die en dat.
Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het eind van de les kun je het betrekkelijk voornaamwoord herkennen en benoemen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Les Betrekkelijk voornaamwoord 
Lesplanning:
start - filmpje - quiz

Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
die → verwijst naar de woorden
dat→ verwijst naar het woorden

Let op! Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 4 - Tekstslide

https://www.youtube.com/watch?v=R9YHvAvApBA

Slide 5 - Tekstslide

De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn...
A
die, dat, zus, zo
B
zijn, haar, ons
C
die, dat, wie , wat
D
hij, zij, wij

Slide 6 - Quizvraag

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Benoem het woord 'die'.
De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag


De jongen ,die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis.
Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
de
B
die
C
voor
D
in

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het betr.vnw in de volgende zin:

Wie rookt leeft erg onverstandig
A
Wie
B
er
C
onverstandig
D
er is geen betr.vnw

Slide 12 - Quizvraag

De leuke foto die ik heb gemaakt
A
de
B
die
C
heb
D
er is geen betr.vnw

Slide 13 - Quizvraag

Dat lieve meisje is van de trap gevallen
A
Dat
B
is
C
de
D
er is geen betr.vnw

Slide 14 - Quizvraag

Het schilderij.... je hebt opgehangen hangt scheef
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 15 - Quizvraag

De gewonde hond...... ik vond, jankte heel zielig
A
dat
B
die
C
wie
D
wat

Slide 16 - Quizvraag