H3 Spelling H3 Getallen

H3 Spelling
Wanneer gebruik je letters en wanneer cijfers?
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

H3 Spelling
Wanneer gebruik je letters en wanneer cijfers?

Slide 1 - Tekstslide

Getallen onder de twintig uitschrijven
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord

Voor getallen boven de twintig, uitgezonderd de tientallen en honderdtallen, gebruik je...
A
cijfers
B
letters

Slide 3 - Quizvraag

Van de 44 reizigers waren er twaalf ziek geworden
A
getallen zijn goed gespeld
B
twaalf moet 12 zijn
C
44 moet vierenveertig zijn

Slide 4 - Quizvraag

Schrijf de getallen goed op :

De 65 plusser werd 71 jaar geleden in 1950 geboren.
A
De vijfenzestig plusser werd éénenzeventig jaar geleden in 1950 geboren.
B
De 65plusser werd éénenzeventig jaar geleden in 1950 geboren.
C
De 65-plusser werd 71 jaar geleden in 1950 geboren.
D
De 65-plusser werd éénenzeventig jaar geleden in negentienvijftig geboren.

Slide 5 - Quizvraag

Als je getallen als 22 en 53 uitschrijft, gebruik je altijd een trema.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Welke getallen moeten in letters?

De opa van 98 ging in 1951 met zijn 3 zoons 10 keer achter elkaar in de 8-baan.
A
98, 1951, 3, 10, 8
B
1951, 3, 10, 8
C
98, 3, 10, 8
D
3, 10, 8

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze van de getallen in de zin?
A
Mijn broertje heeft er inmiddels 21 opgegeten en ik 16. .
B
Mijn broertje heeft er inmiddels 21 opgegeten en ik zestien.
C
Mijn broertje heeft er inmiddels eenentwintig opgegeten en ik zestien.
D
Mijn broertje heeft er inmiddels eenentwintig opgegeten en ik 16.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze van de getallen in de zin?
A
Mijn tweede broertje at er 23.
B
Mijn 2e broertje at er 23.
C
Mijn 2e broertje at er drieëntwintig.
D
Mijn tweede broertje at er drieëntwintig.

Slide 9 - Quizvraag

Klik de goede spelling van de getallen aan.
A
Een pak suiker weegt 2 kilogram.
B
Een pak suiker weegt twee kilogram.
C
Een pak suiker weeg 2 kg.
D
Een pak suiker weegt twee kg.

Slide 10 - Quizvraag

Getallen tot en met het woord 'duizend' schrijf je aan elkaar.
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze van de getallen in de zin?
A
Daarna heb ik tot ’s avonds 18:00 uur niets meer gegeten.
B
Daarna heb ik tot ’s avonds zes uur niets meer gegeten.

Slide 12 - Quizvraag

Welke getallen zijn op de juiste manier genoteerd?
A
acht, achthonderd
B
8, achthonderd
C
acht, 8 honderd
D
8, 8 honderd

Slide 13 - Quizvraag

Welke getallen mag je in cijfers uitschrijven?
A
alle getallen
B
tijden
C
alleen telefoonnummers
D
verwijzingen naar maten, gewichten en bedragen

Slide 14 - Quizvraag

Klik de goede spelling van de getallen aan.
A
Gelukkig lagen er nog wel meer dan 50 zakken!
B
Gelukkig lagen er nog wel meer dan vijftig zakken!

Slide 15 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling van getallen in de zin. 
Ik kreeg een bon van ______ euro.
A
10
B
tien

Slide 16 - Quizvraag

Voluit
In cijfers
Dertig/30
tweehonderdnegenennegentig/ 299
vierduizend/4000
Tachtig/80
Vijfentwintig/ 25
Getallen t/m twintig/20
Getallen die een exacte waarde aangeven.

Slide 17 - Sleepvraag

Noteer de antwoorden op de volgende slide

Slide 18 - Tekstslide

ei of ij? Noteer hier de antwoorden van de vorige slide

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide