Speaking essentials - generiek + modals

Speaking essentials
Vocabulary
Prepositions
Grammar
Politeness
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Speaking essentials
Vocabulary
Prepositions
Grammar
Politeness

Slide 1 - Tekstslide

1. Vocabulary
Vacations
Parties
Work

Slide 2 - Tekstslide

Retail words

Slide 3 - Woordweb

Retail activities

Slide 4 - Woordweb

Vliegtuig
A
Train
B
Car
C
Plane
D
Boat

Slide 5 - Quizvraag

(Rond)reis
A
Round travel
B
Travel
C
Trip
D
Vacation

Slide 6 - Quizvraag

Ervaring
A
Happening
B
Adventure
C
Event
D
Experience

Slide 7 - Quizvraag

Aankomen
A
Come
B
Arrive
C
Show up
D
Become

Slide 8 - Quizvraag

Weggaan
A
Leave
B
Depart
C
Move
D
Start

Slide 9 - Quizvraag

Reisbureau
A
Holiday shop
B
Stand
C
Vacation desk
D
Travel agency

Slide 10 - Quizvraag

Zwemdiploma
A
Swim diploma
B
Swim graduate
C
Swimming experience
D
Swimming certificate

Slide 11 - Quizvraag

Zwemvest
A
Swim vest
B
Swim jacket
C
Life vest
D
Life jacket

Slide 12 - Quizvraag

Een opleiding volgen
A
to follow an education
B
to do a studies
C
Studying to become
D
Studying to be (a nurse)

Slide 13 - Quizvraag

Organiseren
A
plan
B
arrange
C
organise
D
organisere

Slide 14 - Quizvraag

Zomerfeest
A
summer fest
B
summer party
C
summer festival
D
summer festivities

Slide 15 - Quizvraag

Sterke punten
A
strong points
B
strengths
C
strong suits
D
strongness

Slide 16 - Quizvraag

2. Prepositions
Voorzetsels
When to use what?

Slide 17 - Tekstslide

I am going ... the beach
A
at
B
in
C
on
D
to

Slide 18 - Quizvraag

I want to tan ... the beach
A
at
B
in
C
on
D
to

Slide 19 - Quizvraag

I am staying ... the hotel.
A
at
B
in
C
on
D
to

Slide 20 - Quizvraag

I want to swim ... the sea.
A
at
B
by
C
on
D
in

Slide 21 - Quizvraag

We are going to eat ... the restaurant later today.
A
in
B
on
C
at
D
by

Slide 22 - Quizvraag

Will we be travelling ... plane or train?
A
with the
B
by
C
through
D
in

Slide 23 - Quizvraag

Will you pay ... cash or ... card?
A
in/with
B
in/by
C
with/with
D
with/by

Slide 24 - Quizvraag

We will start our travels ... London
A
by
B
at
C
in
D
on

Slide 25 - Quizvraag

3. Grammar
Basic knowledge

Slide 26 - Tekstslide

I ... at this school for 2 years.
A
am
B
am being
C
was
D
have been

Slide 27 - Quizvraag

Welke van deze werkwoorden staat in de tegenwoordige tijd? (present simple)
A
We are on vacation
B
We are being on vacation.
C
We were on vacation.
D
We have been on vacation.

Slide 28 - Quizvraag

Welke van deze werkwoorden staat in de verleden tijd? (past simple)
A
I am going on vacation.
B
I was going on vacation.
C
I went on vacation.
D
I have been on vacation.

Slide 29 - Quizvraag

Maak een vraagzin.
You would like to eat pasta for dinner.

Slide 30 - Open vraag

Maak een vraagzin.
You eat pasta.

Slide 31 - Open vraag

Maak een ontkenning.
You would like to eat pasta for dinner.

Slide 32 - Open vraag

Maak een ontkenning.
I like pasta.

Slide 33 - Open vraag

4. Beleefdheid
Modals - hulpwerkwoorden voor beleefdheid

Slide 34 - Tekstslide

Welke zin is beleefder?
1. I want to organise a party.
2. I would like to organise a party.
A
1
B
2
C
Beiden
D
Geen van beiden

Slide 35 - Quizvraag

Wat betekent can?
I can help you.
A
Kunnen
B
Zou kunnen

Slide 36 - Quizvraag

Wat betekent able to?
I am able to help you.
A
Kunnen
B
Zou kunnen

Slide 37 - Quizvraag

Wat betekent could?
I could help you.
A
Kunnen
B
Zou kunnen

Slide 38 - Quizvraag

Wat betekent will?
I will help you.
A
Zullen
B
Zal kunnen

Slide 39 - Quizvraag

Wat betekent should?
I should help you.
A
Moeten
B
Zou moeten

Slide 40 - Quizvraag

Wat betekent have to? ;)
I have to help you.
A
Moeten
B
Zou moeten

Slide 41 - Quizvraag

The End
Start practising your conversational skills in pairs!

Slide 42 - Tekstslide