Voorzetsels deel 2

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Herhalen voorzetsels
Bespreken huiswerk
Aan de slag
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Herhalen voorzetsels
Bespreken huiswerk
Aan de slag

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten
  • Lidwoord (olw en blw)
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Hulpwerkwoord
  • Zelfstandig werkwoord
  • Voorzetsel





Grammatica - woordsoorten - voorzetsel

Slide 2 - Tekstslide


Voorzetsel (VZ)



Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan en staat vaak vóór een lidwoord of een voornaamwoord. 

  • plaats -> onder de stoel, op de fiets, achter onze deur

  • tijd -> over een kwartier, tijdens die lunch, vanaf 16 mei

  • reden/oorzaak -> door de toespraak, vanwege de regen, dankzij jouw hulp






Slide 3 - Tekstslide


Voorzetsel (VZ)



Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie.

  • door middel van

  • naar aanleiding van

  • met uitzondering van




Slide 4 - Tekstslide


Voorzetsel (VZ)



Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Let op: delen van scheidbare werkwoorden noem je geen voorzetsel. Ze maken deel uit van het werkwoord (en je noemt ze bijwoord).

  • Hans kijkt mij aan. -> aankijken

  • Ik nodig je uit voor het feest. -> uitnodigen

  • Zinedine geeft nooit op. -> opgeven







Slide 5 - Tekstslide


Ezelsbruggetje. Kijk of je het woord voor de kast of het feest kan zetten. Kan dat? Grote kans dat je met een voorzetsel te maken hebt!



Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
  • op de kast
  • onder de kast
  • boven de kast
  • achter de kast
  • voor de kast
  • naast de kast
  • tijdens het feest
  • na het feest
  • gedurende het feest
  • voor het feest
  • dankzij het feest
  • vanwege het feest
Plaats
Tijd & reden/oorzaak

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld: plaats
- Henk kocht een nieuwe auto en zette hem gelijk in zijn garage.
De plaats is 'zijn garage'
dus in is het voorzetsel.
Dit is een plaatsaanduiding.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld: reden
- Vanwege zijn griep kon hij niet naar school.
De reden is 'zijn griep'
dus vanwege is het voorzetsel.
Dit geeft namelijk een reden aan.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld: oorzaak
- Door de harde wind had Rik moeite met naar school fietsen.
De oorzaak is 'de harde wind'
door is dus het voorzetsel.
Door is een voorzetsel voor een oorzaak.

Slide 9 - Tekstslide

Welk voorzetsel past hier het best:
Hij zit op zijn mobiel ... het eten.
A
voor
B
tijdens
C
in
D
boven

Slide 10 - Quizvraag

... welke verdieping heb jij les?
A
In
B
Naast
C
Boven
D
Op

Slide 11 - Quizvraag

De fiets staat ... de brommer
A
op
B
naast
C
boven
D
met

Slide 12 - Quizvraag

De spits ... FC Breukelen lag er gisteren weer uit.
A
op
B
tegen
C
van
D
achter

Slide 13 - Quizvraag

We gingen met zijn allen naar de bioscoop ... Utrecht.
A
in
B
op
C
bij
D
vanwege

Slide 14 - Quizvraag

Doe jij morgen mee ... die sponsorloop
A
tijdens
B
vanwege
C
in
D
met

Slide 15 - Quizvraag

Bespreken huiswerk
Opdracht 2 en 3 op bladzijde 222-223.

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de rest van de opdrachten op bladzijde 223.

Slide 17 - Tekstslide