1M1 weektaak 40 Taalverzorging grammatica H 2

Taalverzorging grammatica hoofdstuk 2
Hallo leerlingen,
Dit wordt jullie eerste weektaak in LessonUp. Jullie leren hier hetzelfde als in de klas en de opdrachten staan ook in jullie agenda en in Magister. Deze weektaak (week 40) bestaat uit Taalverzorging Grammatica, hoofdstuk 2. Voor aanstaande woensdag 30 september maken jullie alle opdrachten op bladzijde 54 en 55, ook de startopdracht. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging grammatica hoofdstuk 2
Hallo leerlingen,
Dit wordt jullie eerste weektaak in LessonUp. Jullie leren hier hetzelfde als in de klas en de opdrachten staan ook in jullie agenda en in Magister. Deze weektaak (week 40) bestaat uit Taalverzorging Grammatica, hoofdstuk 2. Voor aanstaande woensdag 30 september maken jullie alle opdrachten op bladzijde 54 en 55, ook de startopdracht. 

Slide 1 - Tekstslide

Nog even wennen !
Het is natuurlijk even wennen voor jullie om in LessonUp te werken. In de volgende dia's leg ik de theorie van heel hoofdstuk 2 Taalverzorging uit. Dit is extra belangrijk voor de leerlingen die ziek thuis zijn en daarom de lessen op school moeten missen. We bespreken de theorie ook nog een keer in de klas. De opdrachten op bladzijde 56 en 57 maken jullie maken voor donderdag 1 oktober. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat hebben we al gedaan?
De afgelopen weken hebben we de theorie van hoofdstuk 1 Taalverzorging behandeld. Dit hoofdstuk behandelt de grammatica van de werkwoorden, persoonsvorm en zinsdelen plus  de spelling van hoofdletters en leestekens. We hebben met elkaar alle opdrachten nagekeken.

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp
Bijna elke zin heeft een onderwerp. Dit onderwerp moet je kunnen vinden. Je weet inmiddels wat de persoonsvorm van een zin is; deze hoort bij het onderwerp. Er zijn verschillende manieren om het onderwerp van een zin te vinden. Hoe je dat doet wordt uitgelegd op bladzijde 54 in het groene gedeelte en in het filmpje hieronder. Zoals besproken in de klas, maak je de startopdracht en opdracht 1 t/m 5 op bladzijde 54 en 55 .

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het onderwerp

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Het onderwerp
Het onderwerp vind je door te vragen: wie/wat + pv/werkwoordelijk gezegde?
      Voorbeeld 1: Ik heb gisteren een lekker ijsje gegeten.
                           Wie heeft gegeten?     antwoord = ik
      Voorbeeld 2: De tafel wordt morgen gemaakt.
                           Wat wordt gemaakt?    antwoord = de tafel
•    Het onderwerp staat meestal vóór of achter de persoonsvorm.
     In een enkelvoudige zin is dat het eerste of derde zinsdeel.
•    Het onderwerp komt in getal overeen met de pv (enkelvoud, meervoud).
     Als je het onderwerp van getal verandert, moet de pv ook van getal veranderen of
     omgekeerd.

Slide 8 - Tekstslide

Welke vraag stel je om het onderwerp in de volgende zin te vinden?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.
_______
A
Wat koopt?
B
Wat koopt Peter?
C
Wie koopt voor zijn vader?
D
Wie koopt?

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin?
(het antwoord op de vraag 'Wie koopt?')

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.
______

Slide 10 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

De dikke grizzlybeer | kijkt | naar mij.
_____

Slide 11 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De dikke grizzlybeer die staat te eten | kijkt | naar mij.
_____

Slide 12 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten | kijkt | naar mij.
_____

Slide 13 - Open vraag

Zelfstandig naamwoord en lidwoord
Je leert lidwoorden en zelfstandige naamwoorden herkennen. Leer hiervoor de theorie op bladzijde 56. Daarna maak je alle opdrachten, dus 1 t/m 6 op bladzijde 56 en 57. De startopdracht mag je nu overslaan. Nog even voor de duidelijkheid:
lw = lidwoord
zn = zelfstandig naamwoord
ww = werkwoord

Slide 14 - Tekstslide

Het lidwoord

Er zijn drie lidwoorden:

- de

        - het ('t)

         - een ('n)

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden

De en het zijn bepaalde lidwoorden.

Een is een onbepaald lidwoord.

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen)namen

Slide 16 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD




Mensen
docent, meisje, secretaresse, voetballer, bouwvakker, schoonheidsspecialist, bakker...
Dieren
Ezel, lieveheersbeestje, slang, tor, hond, muis, oxelot...
Planten/natuurverschijnselen
Zonnebloem, orkaan, regenbui, zonneschijn, eik, beukenboom...
Dingen/gevoel
Tafel, schrift, fiets, kaasschaaf, geluk, liefde, haat, honger...
(Eigen) namen
Robin, Karel, Mees, Praxis, Amsterdam, Eiffeltoren, Jansen...

Slide 17 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 18 - Tekstslide

SUCCES  !
Het is de bedoeling dat je elke dia aanklikt, goed leest en dan pas naar de volgende dia gaat. Wanneer er een vraag of opdracht in een dia staat maak je deze. Ik controleer of je dit inderdaad hebt gedaan. Je bekijkt het hele filmpje. Nogmaals: voor woensdag maak je de opdrachten op bladzijde 54 en 55. Voor donderdag maak je de opdrachten op bladzijde 56 en 57.
                                                  TOT MORGEN !

Slide 19 - Tekstslide

Succes !
Het is de bedoeling dat je elke dia aanklikt, goed leest en de opdrachten in de dia's maakt. Ik controleer of jullie dit inderdaad ook hebben gedaan. Het huiswerk maak je, zoals we afgesproken hebben, in je schrift. Voor woensdag de opdrachten op bladzijde 54 en 55, voor donderdag de opdrachten op bladzijde 56 en 57.  TOT MORGEN !

Slide 20 - Tekstslide