5.1 & 5.2

5.1 Agrarische en demografische revolutie
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

5.1 Agrarische en demografische revolutie

Slide 1 - Tekstslide

Programma
wat?
hoe?
tijd?
uitleg 5.1/ 5.2
klassikaal
15 minuten
check
klassikaal
10 minuten
toets/po inzien
individueel
10 minuten

Slide 2 - Tekstslide

Deze periode

Tijd van pruiken en revoluties 1700-1800
Tijd van burgers en stoommachines 1800-1900


Kenmerkend aspect:

De industriële revolutie en het ontstaan van de industriële samenleving

Slide 3 - Tekstslide

leerdoel
aan het eind van deze les:
  • weet je hoe het landschap in  Engeland eruit zag voor de agrarische revolutie
  • weet je wat de agrarische en demografische revolutie is
  • weet je hoe enclosures de agrarische revolutie mogelijk maken
  • kun je verklaren hoe de agrarische revolutie een oorzaak is voor de demografische revolutie

Slide 4 - Tekstslide

Landbouw in de 18e eeuw
  • Veel verspilling --> vooral bij het zaaien
  • Open fields: elke boer had hier een stukje grond dat hij voor eigen gebruik bewerkte
  • Common fields (woeste gronden): grond voor gemeenschappelijk gebruik, hier liepen ook koeien en schapen

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een nadeel aan het gebruiken van open en common fields?

Slide 6 - Open vraag

Landbouw vernieuwingen
  • De zaaimachine van Jethro Tull 
  • --> verspilling voorkomen, meer opbrengst
  • Enclosures: common fields werden verkocht en omheind met een hek of heg 
  • --> Enclosure acts

Slide 7 - Tekstslide

Agrarische revolutie
  • Meer landbouwgrond door de enclosures
  • Opbrengst van de grond werd hoger door machines = mechanisering 
  • Verbouwen van andere gewassen:  voedergewassen voor het vee  --> meer vee --> meer mest 
  • deze gewassen (knollen) zijn voedzamer en minder uitputtend voor de grond

Slide 8 - Tekstslide

Kies de juiste oorzaak-gevolg combinatie
A
Meer vee-meer mest-meer voedsel
B
Meer voedsel-meer mest-meer vee
C
Meer mest- meer vee- meer voedsel
D
Meer vee-meer voedsel-meer mest

Slide 9 - Quizvraag

Demografische revolutie
  • Demografie = bevolkingsgroei
  • Door de agrarische revolutie kwam er meer en beter voedsel en groeide de bevolking --> kindersterfte nam af

Slide 10 - Tekstslide

Wat hoort niet bij de agrarische revolutie?
A
Schaalvergroting
B
Nieuwe gewassen
C
Mechanisering
D
Industrialisatie

Slide 11 - Quizvraag

Wat was GEEN oorzaak van de agrarische revolutie?
A
Bevolkingsgroei
B
Woeste gronden werden opgekocht
C
Moderne fokmethodes
D
Te weinig arbeiders voor de fabrieken

Slide 12 - Quizvraag

Zet onderstaande gebeurtenissen over het ontstaan van de agrarische revolutie op de juiste volgorde, van links naar rechts.
Men kan niet langer zonder landbouw leven.
Het klimaat verandert. Er is meer voedsel beschikbaar.
Mensen blijven op dezelfde plek wonen.
Er wordt meer voedsel gemaakt. De groepen groeien.
Experimen-teren met akkerbouw en veeteelt.

Slide 13 - Sleepvraag

Wat houdt een demografische revolutie in?
A
Meer mensen gaan verhuizen naar de stad
B
Grote bevolkingsgroei
C
Grote hoeveelheid mensen gaat verhuizen
D
Meer mensen doen aan landbouw

Slide 14 - Quizvraag

Zet de zinnen over de agrarische revolutie in de juiste chronologische volgorde: 
Bevolking groeide
Landbouwopbrengsten stegen
Grootgrondbezitters kochten gronden op
De nieuwe grote velden werden op efficiënte manier bebouwd

Slide 15 - Sleepvraag

5.2 Industrialisatie
Paragraaf 5.2

Slide 16 - Tekstslide

§5.1 Agrarische en demografische revolutie
Sleep de woorden een zinnen naar de juiste plaatjes
Open fields
Common fields
Dorp
1. Hier mochten alle boeren hun vee laten grazen.
2. Hier woonden de meeste boeren.
3. Hier werd vruchtwisseling toegepast.
4. Hier werd hout gesprokkeld.
7. Hier werden voor de kerkdeur de nieuwtjes uitgewisseld.
5. Hier hadden boeren een eigen strook land.
6. Hier groeide het graan en elk derde jaar lag de grond braak.

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen
na deze paragraaf:

  • ken je verschillende uitvindingen die huisnijverheid gemakkelijker maakten

  • weet je hoe deze uitvindingen zorgden voor een overgang van huisnijverheid  naar fabrieken

Slide 20 - Tekstslide

Het boerenleven in Engeland
  • Boeren kunnen net rondkomen van de landbouw
  • Boeren verdienen bij door huisnijverheid 
  • Huisnijverheid = handmatige productie van goederen vanuit huis, vaak in opdracht van een handelaar

Slide 21 - Tekstslide

Technologie
  • Boeren werken in huisnijverheid in winter
  • Kunnen vraag naar kleding niet bijbenen
  • Gevolg: zoektocht naar snellere productiemethoden
  • Schietspoel: sneller weven (1733, John Kay)
  • Spinning Jenny: sneller garen spinnen (1764, James Hargreaves)
  • Waterframe: spinmachine op waterkracht (1767, Richard Arkwright)
  • Waterframe is te groot voor huisnijverheid  --> ontstaan fabrieken

Slide 22 - Tekstslide

Schietspoel 1733







  • Om sneller kleding te maken, moet je sneller kunnen weven.
  • De Engelsman John Kay vond de schietspoel uit. Hiermee kun je veel sneller weven dan met de hand.
  • De schietspoel was nog geen échte machine: het bedienen ging met de hand.



Slide 23 - Tekstslide


Spinning Jenny
1764



  • Als je sneller kunt weven, heb je ook meer draad nodig.
  • Met de Spinning Jenny van James Hargreaves kon je 8 en later 16 draden tegelijk spinnen




Slide 24 - Tekstslide

Het Waterframe
Richard Arkwright

Door de spinning jenny op een waterrad aan te sluiten, werd de huisnijverheid overbodig en ontstonden de eerste fabrieken -> de huisnijverheid verdwijnt.

Slide 25 - Tekstslide

Stoommachine(!)
rond 1764 




  • De eerste werkende stoommachine van de Industriële Revolutie was die van Thomas Newcomen rond 1705
  • Pas door de verbeteringen van James Watt kon de stoomachine pas echt worden ingezet




De Engelsman James Watt voerde een aantal belangrijke veranderingen door in Newcomen's stoommachine waardoor het gebruik en de inzet makkelijker werden.

Slide 26 - Tekstslide

Industrie

  • 1781: James Watt verbetert stoommachine --> toepassing kledingindustrie
  • Groeiende vraag naar arbeiders voor fabrieken
  • Gevolg: ontstaan fabriekssteden (Liverpool, Manchester, dicht bij mijnen) --> urbanisatie
  • Gebrek aan sociale wetten zorgen voor verschrikkelijke arbeids- en woonomstandigheden

Slide 27 - Tekstslide

Fabriekssteden

  • Arbeiderswoningen staan dicht bij elkaar en bij fabrieken
  • Géén riolering of watervoorziening, kleine woningen
  • Gevolg: epidemieën en lage levensverwachting

Slide 28 - Tekstslide

Fabriekssteden
  • Kapitalisme: winst maken
  • Fabriekseigenaren willen zo goedkoop mogelijk produceren
  • Gevolg: lage arbeidslonen, geen investeringen in veiligheid
  • Daarnaast: géén wetten om de arbeiders te beschermen
  • Door een overschot aan arbeiders en tekort aan werk konden zij geen eisen stellen...

Slide 29 - Tekstslide

Leven in een Fabrieksstad 
paragraaf 5.3 

Slide 30 - Tekstslide

lesdoel
aan het eind van deze les:
  • ken je de leef- en werkomstandigheden van arbeiders 

  • kun je verklaren waarom fabriekseigenaren de leefomstandigheden niet verbeterden vanwege eigen belangen 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 33 - Quizvraag

Sociale wetten zijn ...

A
Wetten die de leef- en werkomstandigheden van arbeiders verbeteren.
B
Wetten die er voor zorgen dat arbeiders beter samenwerken.
C
Wetten die zorgen dat fabriekseigenaren meer rechten krijgen.
D
Wetten die de relatie tussen overheid en arbeiders vastleggen.

Slide 34 - Quizvraag

Zet de begrippen bij de juiste periode (vóór de industriële revolutie of industriële revolutie)?
Industriële revolutie
vóór de industriële revolutie
fabrieken
huisnijverheid
landbouw
stoommachine
slechte werkomstandigheden
stad
platteland

Slide 35 - Sleepvraag