Hoofdstuk 1: Hoe welvarend ben jij?

Hoofdstuk 1 Hoe welvarend ben jij?
Economie
Klas 3
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 240 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 Hoe welvarend ben jij?
Economie
Klas 3

Slide 1 - Tekstslide

§ 1.1 Kun jij kopen wat je wilt?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • wat het verschil is tussen primaire en secundaire behoeften 
  • wat het bij economie betekent als iets schaars is
  • wat welvaart is en hoe je welvaart kan toenemen
  • hoe je met een percentage een getal kunt berekenen  

Slide 3 - Tekstslide

Behoeften
Primaire behoeften (basisbehoeften)
  • Noodzakelijke levensbehoeften, zoals voeding, kleding en woonruimte.

Secundaire behoeften (overige behoeften)
  • Alles wat je leven beter of prettiger kan maken.

Verschillen in behoeften o.a. door:
  • budget
  • leeftijd
  • geslacht
  • reclame
  • omgeving zoals vrienden en familieleden.


Slide 4 - Tekstslide

Vrije goederen en schaarse goederen
Vrije goederen zijn goederen waar je zomaar over kunt beschikken:
  • frisse lucht
  • zonlicht
  • regenwater

Alle andere goederen noem je in de economie schaars omdat er middelen nodig zijn om ze te maken.
Schaarse goederen hebben een prijs: je moet ervoor betalen.





Slide 5 - Tekstslide

Welvaart
Welvaart is de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien.


Je welvaart kan groter worden door:
  • meer inkomen
  • prioriteiten stellen: voorrang voor de behoeften die voor jou het belangrijkst zijn
  • zelfvoorziening: voorzien in je behoeften door iets voor eigen gebruik zelf te maken.

Slide 6 - Tekstslide

Met procenten een getal berekenen (1)
Je kunt hiervoor een formule gebruiken.

Slide 7 - Tekstslide

Met procenten een getal berekenen (2)
Je kunt ook een verhoudingstabel gebruiken.

Slide 8 - Tekstslide

Maken
Paragraaf 1.1

Slide 9 - Tekstslide

§ 1.2 Hoe word je beïnvloed? 

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
  • hoe bedrijven proberen je meer te laten kopen
  • welke verschillende soorten reclame je kunt onderscheiden
  • dat bedrijven zich bij de verkoop op bepaalde groepen richten
  • wat voor merken er zijn
  • hoe je een percentage kunt berekenen 

Slide 11 - Tekstslide

Koopgedrag
Van verschillende kanten is er invloed op je koopgedrag.


Sociale beïnvloeding
= beïnvloeding door mensen in je omgeving, zoals familie en vrienden.

Commerciële beïnvloeding
= beïnvloeding door fabrikanten en winkeliers.


Slide 12 - Tekstslide

Marketing
Marketing is alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.


Marketinginstrumenten (6P’s):
  1. Productbeleid
  2. Prijsbeleid
  3. Promotiebeleid
  4. Plaatsbeleid
  5. Personeelsbeleid
  6. Presentatiebeleid

Marketingmix: de 6 P’s worden in combinatie met elkaar ingezet.


Slide 13 - Tekstslide

Reclame
Reclame is aandacht vragen voor een product of boodschap.


Twee soorten reclame
Commerciële reclame
  • Informatieve reclame geeft informatie over product.
  • Merkreclame maakt merknaam bekender.

Ideële reclame laat mensen nadenken over maatschappelijke thema’s en hun gedrag.





Slide 14 - Tekstslide

Doelgroep
Doelgroep: voor wie is een product of boodschap bedoeld.


Jongeren zijn voor bedrijven een belangrijke doelgroep:
  • veel geld vrij te besteden
  • invloed op wat thuis wordt gekocht
  • eenmaal klant, later ook klant.

Slide 15 - Tekstslide

Productbeleid
Bij productbeleid zijn merken belangrijk.



A-merk: merk heeft goede naam, straalt kwaliteit uit.

B-merk: budgetmerk, goedkoper en minder bekend dan A-merk. Kwaliteit niet altijd minder.

Huismerk: merk van winkelketen. Wordt alleen in eigen winkels verkocht.





Slide 16 - Tekstslide

Een percentage berekenen (manier 1: met een formule)
De snelste manier is met de volgende formule.



Slide 17 - Tekstslide

Een percentage berekenen (manier 2: met een verhoudingstabel)

Slide 18 - Tekstslide

Maken
Paragraaf 1.2

Slide 19 - Tekstslide

§ 1.3 Je inkomsten en uitgaven

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen
  • hoe je conclusies kunt trekken uit een begroting
  • welke drie soorten inkomens er zijn
  • hoe je de gezinsuitgaven in drie groepen kunt indelen
  • hoe je bedragen kunt omrekenen van maand naar week en omgekeerd
  • hoe je een reservering kunt berekenen

Slide 21 - Tekstslide

Nibud
Nibud = Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting


Het Nibud geeft voorlichting over verstandig budgetteren (= je inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen).

Hulpmiddel daarbij is een begroting (= een overzicht van je 
verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode).

Info voor jongeren: https://scholieren.nibud.nl/




Slide 22 - Tekstslide

Soorten inkomens

Slide 23 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven of huishoudelijke uitgaven: je alledaagse uitgaven.



Vaste lasten: uitgaven met een vaste regelmaat, je moet ze bijvoorbeeld elke maand betalen.


Incidentele uitgaven: grotere uitgaven die je niet zo vaak doet.



Slide 24 - Tekstslide

Een maand ≠ vier weken
Om uitgaven goed met elkaar te vergelijken, reken je ze om naar eenzelfde periode.


  • Tussenstap: een jaar.
  • Onthoud: 1 jaar = 12 maanden = 52 weken


Slide 25 - Tekstslide

Van maand naar week 

Slide 26 - Tekstslide

Van week naar maand

Slide 27 - Tekstslide

Reserveren
Reserveren = geld opzij zetten voor grotere uitgaven.
Vooral voor incidentele uitgaven moet je vaak reserveren.


Slide 28 - Tekstslide

Maken
Paragraaf 1.3

Slide 29 - Tekstslide

§ 1.4 Wordt alles duurder?

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen
  • hoe je een verandering in procenten kunt berekenen
  • wat inflatie is
  • wat de gevolgen van inflatie zijn voor je koopkracht
  • hoe je veranderingen van lonen en prijzen kunt vergelijken
  • hoe je berekeningen maakt met behulp van indexcijfers

Slide 31 - Tekstslide

Een stijging of daling in procenten berekenen
Een verandering in procenten kun je met onderstaande formule berekenen.

Slide 32 - Tekstslide

Inflatie en deflatie
Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) verzamelt informatie over o.a. economische onderwerpen zoals prijsveranderingen.

  • Een algemene stijging van de prijzen noem je inflatie.
  • Een algemene daling van de prijzen noem je deflatie.

Inflatie en deflatie druk je uit in een percentage.
 2,3% inflatie betekent dat de gemiddelde prijzen nu 2,3% hoger zijn dan een jaar geleden.


Slide 33 - Tekstslide

Koopkracht
Koopkracht is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.


  • Als de loonstijging in % meer is dan de inflatie, neemt je koopkracht toe.

  • Met meer koopkracht neemt je welvaart toe: je kunt in meer behoeften voorzien.


Slide 34 - Tekstslide

Indexcijfers
Een indexcijfer, laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode.

De periode waarmee je vergelijkt, noem je het basisjaar.
Het indexcijfer in het basisjaar is altijd 100.

Slide 35 - Tekstslide

Maken
Paragraaf 1.4

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide