3.8 Spelling

H3 Spelling & grammatica

  • Herhaling lezen 
  • Nieuwe lesstof 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 Spelling & grammatica

  • Herhaling lezen 
  • Nieuwe lesstof 

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 3.3 lezen
  • Wat is een mening? En geef een voorbeeld van een mening.
  • Wat is een feit? En geef een voorbeeld van een feit.
  • Je hebt signaalwoorden die een reden aangeven. Noem de woorden signaalwoorden voor een reden? Het zijn er 6.
  • Tekstdoel overtuigen. Wat wil de schrijver dan doen?
  • Geef 2 voorbeelden van een tekstdoel?
  • Wat is een betoog?
  • Uit welke 3 delen bestaat een betoog?
  • In het slot van een betoog trekt de schrijver een conclusie. Geef 2 signaalwoorden van een conclusie.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen:
In deze paragraaf leer je:
  • het voltooid deelwoord van werkwoorden die beginnen met ge-, be-, ver-, her- en ont-;
  • hoe je een voltooid deelwoord maakt van splitsbare werkwoorden;
  • wanneer je hoofdletters gebruikt;
  • tien dictee woorden.

Slide 3 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
  • Een voltooid deelwoord (VD) begint vaak met ge-
  • Er staat altijd een vorm van hebben, zijn, of worden bij een VD
  • Een VD staat vaak aan het einde van de zin

Slide 4 - Tekstslide

Voltooid deelwoord - sterk
  • VD van sterke werkwoorden eindigt vaak op -en
  • Je schrijft ze zoals je het zegt.
  • We zijn snel naar huis gereden.
  • Hij heeft in zee gezwommen

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord - zwak
  • VD van zwakke werkwoorden eindigt op -d of -t
  • Maak het woord langer om te horen of je een -d of een -t schrijft
  • De rekening is betaald (de betaalde rekening)
  • De schoenen zijn ingepakt (de ingepakte schoenen)

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn splitsbare werkwoorden
Een splitsbaar werkwoord, zoals uitslapen, overlopen en weggooien wordt in een zin gesplitst. Je splitst splitsbare werkwoorden als ze persoonsvorm zijn: opeten – eet op. Bij zinnen met een splitsbaar werkwoord hoort het stukje dat ergens achter in de zin staat, bij het werkwoord.

Slide 7 - Tekstslide

In welke zin staat een voltooid deelwoord?
A
Dat gebeurt bijna nooit, toch?
B
De dokter heeft de wond op mijn been gehecht.
C
Ik herinner me dat echt niet.

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf het voltooid deelwoord in de zin.
(scoren) Ons team heeft in totaal 26 punten ...

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord in de zin.
(halen) De tegenstander had er maar 23 ...

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord in de zin.
(werken) ' Jullie hebben er hard voor ...' zei de coach.

Slide 11 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord in de zin.
(basketballen) vrijdag hebben we op de sportdag ...

Slide 12 - Open vraag

Sterke of zwakke werkwoorden. Sleep de werkwoorden naar het goede vak.
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
beven
roepen
lusten
smelten
schilderen
hopen
laten
bereiden
jagen
darten

Slide 13 - Sleepvraag

Werkwoorden met be-, ge-, her-, ver-, of ont-
Sommige werkwoorden beginnen met be-, ge-, her-, ver-, of ont-. Bij het voltooid deelwoord schrijf je er dan geen ge- voor
  • bedenken           Ik heb een goed voorbeeld bedacht.
  • genieten             Wat heb ik van de sportdag genoten.
  • herdenken         WOII wordt elk jaar herdacht.
  • verhuizen           De school is naar de Middenweg verhuisd.
  • Ontbijten            Hij heeft heerlijk ontbeten.

Slide 14 - Tekstslide

Vul het voltooid deelwoord in.
(geloven) Ik heb dat verhaal nooit ...

Slide 15 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
(herhalen) De uitzending wordt morgen ...

Slide 16 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
(ontdooien) Is dat vlees al ...?

Slide 17 - Open vraag

Hoe ziet de planning eruit voor deze week?
Les 1: Maak opdracht 1, 2, 3, 4 van blz. 203, 204 en 205. Dit is huiswerk. Ben je eerder klaar dan oefen je met versterk je zelf het onderdeel spelling.
Les 2: Maak opdracht 5 t/m 10 van blz. 206 t/m 210.
Les 3: Inleveren boekopdracht.
Maak opdracht 11 t/m 14 van blz. 210 en 211. 

Slide 18 - Tekstslide

Herhaling 3.5 woorden.
Ken je de woorden al een beetje. Leer ze uit je hoofd. Volgende week vrijdag 31 januari hebben jullie de toets van H3.
Schrijf de aantekening in je aantekeningen schrift.
  • Noem 5 voorbeelden van achtervoegsels.
  • Wat is een afleiding?
  • Wat gebeurt er soms met de spelling van een afleiding?
  • Geef een voorbeeld.
      Nederland     -     ............. bedrijven
       Arnhem           - ................... festival
       Portugal         -    ................ hoofdstad.

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg les 2
Splitsbare werkwoorden =
Sommige werkwoorden zijn in een zin gesplitst (in stukken gedeeld)

Kijk maar:
Je moet je gordel vastmaken in de auto. - Ik maak mijn gordel vast.

Slide 20 - Tekstslide

Vervolg uitleg les 2.
Voltooid deelwoord van splitsbare werkwoorden

Bij een voltooid deelwoord van splitsbare werkwoorden, schrijf je -ge- tussen beide delen. Je schrijft het woord aan elkaar.
  • Ik heb mijn gordel vastgemaakt.
  • Ik heb Joeri overgehaald.

Slide 21 - Tekstslide

Uitleg hoofdletters (herhaling)
Hoofdletters gebruik je:
- aan het begin van een zin.
- voor eigennamen van personen, merken en straten.
- voor aardrijkskundige namen (en afleidingen daarvan), namelijk werelddelen, landen en steden. Bergen, zeeën, rivieren en streken. En talen.
- voor feestdagen.

Let op! Lees straks zelf goed de leertekst op blz. 209 goed door!

Slide 22 - Tekstslide

Herhaling 3.7 grammatica.
  • Noem 4 zinsdelen die we veel hebben geoefend de afgelopen tijd? 
  • Hoe vind je de pv?
  • Hoe vind je het wg?
  • Hoe vind je het o?
  • Hoe vind je het lv?
Schrijf voor jezelf op: zinsdelen, zoals het onderwerp en het lijdend voorwerp kunnen korte stukjes zijn. Maar soms zijn die zinsdelen behoorlijk lang.. Ze bestaan dan uit veel woorden.
Schrijf ook voor jezelf op: verander  de volgorde van de woorden in een zin om erachter te komen hoe lang een zinsdeel is.
Voor de pv past altijd maar één zinsdeel. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.

Slide 23 - Tekstslide

Les 3 oefenen dictee woorden.

Gebruik je aantekeningenschrift.
Ik lees 10 dictee woorden voor.
Daarna kijken we ze gezamenlijk na.

Slide 24 - Tekstslide