quiz H2, 3 en 6

quiz H2, 3 en 6
Herhaling Stoffen, magneten en geluid in 60 meerkeuzevragen
1 / 60
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur en techniekMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 60 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

quiz H2, 3 en 6
Herhaling Stoffen, magneten en geluid in 60 meerkeuzevragen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De meeste stoffen die je tegenkomt in de natuur zijn:
A
zuivere stoffen
B
mengsels

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De meeste stoffen die je thuis tegenkomt zijn
A
Zuivere stoffen
B
Mengsels

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Drie uitspraken over nevenstaande afbeelding van een scheidingsmethode:
i) A is een mengsel, B en C zijn zuivere
stoffen
ii) alcohol heeft een hoger kookpunt dan
water
iii) de scheidingsmethode is indampen
A
alle uitspraken zijn waar
B
alleen uitspraak i is waar
C
alleen uitspraak iii is waar
D
geen van de uitspraken is waar

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zie je:
zuivere stoffen vormen een mengsel
A
B
C
D

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe scheid je zuivere stoffen uit een mengsel?
A
Door te sorteren op verschil in stofeigenschappen
B
Door te sorteren op gelijke stofeigenschappen
C
Door stoffen te zuiveren
D
Door te mengen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn dit mengsels of zuivere stoffen?
A
beide mengsels
B
beide zuivere stoffen
C
links zuivere stof, rechts mengsel
D
links mengsel, rechts zuivere stof

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn stofeigenschappen?
A
Kleur, geur, brandbaarheid, vierkant
B
Geur, kleur, brandbaarheid, smaak
C
Brandbaarheid, hardheid, rondheid
D
Hardheid, kleur, geur, doorzichtigheid

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn geen stofeigenschappen?
A
Magnetisme, brandbaarheid en giftigheid
B
Volume, massa en vorm
C
Kleur, geur en smaak
D
Dichtheid, kookpunt en smeltpunt

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Op een spuitbus haarlak staat dit veiligheidssymbool.
Is het verstandig dat je moeder haarlak gebruikt, terwijl in dezelfde ruimte een föhn aanstaat?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent dit veiligheidssymbool?
A
Dodelijk
B
Giftig
C
gevaarlijk
D
Brandbaar

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Smelten is de fase-overgang van ….. naar ……
A
Vloeibaar naar vast
B
Vast naar vloeibaar
C
Vloeibaar naar gas
D
Gas naar vloeibaar

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verdampen is de fase-overgang van …. Naar ….
A
Vloeibaar naar vast
B
Vast naar vloeibaar
C
Vloeibaar naar gas
D
Gas naar vloeibaar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet de fase-overgang van de vloeibare naar de vaste fase?
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet de fase-overgang van de vloeibare naar de gasvormige fase?
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet de fase-overgang van de vaste naar de vloeibare fase?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je een geurkaars neerzet, ruikt het na een tijdje in de hele kamer ernaar, ook als je de kaars niet aan doet. De kaars is in de vaste fase. Welke fase-overgang heeft er plaats gevonden?
A
smelten
B
verdampen
C
vervluchtigen
D
condenseren

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet deze fase overgang?
A
Rijpen
B
Verdampen
C
vervluchtigen
D
Condenseren

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een stof heeft een kookpunt, dit is een
A
oplossing
B
mengsel
C
zuivere stof
D
A, B en C zijn juist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het kookpunt van een stof?
A
De temperatuur waarbij een stof volledig verdampt
B
De temperatuur waarbij een stof volledig smelt
C
De temperatuur waarbij een stof heel heet wordt
D
Wanneer je de stof heel boos hebt gemaakt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adhesie is
A
Een soort kristal
B
Een materiaal
C
Het samentrekken van dezelfde stof
D
Aantrekking tussen verschillende stoffen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand laat een scheet. Een tijdje later ruikt iemand aan de andere kant van de kamer deze scheet
A
Difussie
B
Adhesie
C
Capillaire werking
D
Cohesie

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Destillatie is een ...
A
...scheidingsmethode gebaseerd op kookpunt
B
...ontledingsreactie gebaseerd op kookpunt
C
...scheidingsmethode gebaseerd op dichtheid
D
...ontledingsreactie gebaseerd op dichtheid

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Destillatie berust op een verschil in...
A
Kookpunt
B
Aanhechtingsvermogen
C
Deeltjesgrootte
D
Oplosbaarheid

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor twee stoffen kunnen worden gescheiden met destillatie?
A
Gas + Vloeistof
B
Gas + Gas
C
Vloeistof + Vloeistof
D
Vaste stof + Vloeistof

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een destillatie heeft het residu het laagste kookpunt
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een atoom?
A
Een molecuul
B
Een bouwsteen van een molecuul
C
Onderdeel van een ion
D
Een stof

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

waaruit is de atoomkern opgebouwd?
A
neutronen en protonen
B
elektronen en protonen
C
neutronen en elektronen
D
protonen, neutronen en elektronen.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bepaal je de dichtheid van een stof?
dichtheid =
A
massa x volume
B
volume x massa
C
massa : volume
D
volume : massa

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dichtheid van de sleutel is ......... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dichtheid van ijs is .... dan de dichtheid van water





















































































































De dichtheid van ijs is ....... dan de dichtheid van water.
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dichtheid van
de vis is ......... de dichtheid van water
A
groter dan
B
kleiner dan
C
gelijk aan
D
Dat kun je niet zien

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dichtheid van de badeend is ...... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het magnetisme van een permanente magneet kun je uitschakelen
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de zuidpool van een magneet?
A
Het deel van de magneet zonder magnetische werking
B
Het middelste deel van de magneet
C
Het uiteinde waar de magnetische veldlijnen naar buiten gaan
D
Het uiteinde waar de magnetische veldlijnen naar binnen gaan

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze magneten ...
A
trekken elkaar aan
B
doen niets
C
stoten elkaar af

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een magneet heeft zuidpool P en noordpool S. De magneet wordt doormidden gebroken.
Wat gebeurt er met het magnetisme van de twee delen?

A
beide delen zijn niet meer magnetisch
B
deel PQ blijft de zuidpool en RS de noordpool
C
de breekvlakken Q en R stoten elkaar af
D
de breekvlakken Q en R trekken elkaar aan

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bovenste magneet zweeft boven de onderste magneet (levitatie). Dan is:
A
1 een Noordpool; 2 een Zuidpool
B
1 een Zuidpool; 2 een Noordpool
C
1 een Noordpool; 2 een Noordpool
D
1 een Zuidpool; 2 een Zuidpool

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iedere magneet heeft een noordpool en een zuidpool. Je brengt een noordpool van een magneet bij een zuidpool van een andere magneet.
Wat kun je zeggen over de krachten op de twee magneten?
A
• Er werken alleen aantrekkende krachten.
B
• Er werken alleen afstotende krachten.
C
• Er werken zowel aantrekkende als afstotende krachten.

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze magneten ...
A
trekken elkaar aan
B
doen niets
C
stoten elkaar af

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor magnetische pool zit er in de noordpool van de Aarde?
A
Noordpool
B
Zuidpool
C
Het heeft hier niks mee te maken
D
Een elektrisch veld

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De noordpool van de magneet wordt afgestoten door de zuidpool van een andere magneet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een elektro-magneet is sterker:
A
met een ijzeren kern er in
B
met een koperen kern er in
C
zonder een ijzeren kern er in
D
zonder een koperen kern er in

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een magneet heeft een zuidpool en een noordpool. De magneet wordt doormidden gebroken
Wat gebeurt er met het magnetisme van de twee delen?

A
beide delen zijn niet meer magnetisch
B
rood = noordpool blauw(wit)=zuidpool
C
breuklijnen stoten elkaar af
D
breuklijnen trekken elkaar aan

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een kompas wijst de noordpool van de magnetische naald naar het noorden. De aarde is eigenlijk ook een grote magneet.

Welke magnetische pool ligt er in het noorden van de aarde?
A
De noordpool
B
De zuidpool

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geluid wordt gemaakt door een geluids-bron.
A
waar
B
niet waar

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hertz staat voor?
Decibel staat voor?
A
hertz is toonhoogte decibel is volume
B
decibel is toonhoogte hertz is volume

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als iemand lawaaidoof is hoort iemand niet meer zo goed. Welke geluiden zal die persoon niet zo goed meer horen?

A
Harde en lage geluiden
B
Zachte en hoge geluiden
C
Zachte en lage geluiden
D
Harde en hoge geluiden

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een hoger geluid heeft een ......
frequentie dan een lager geluid.
A
hogere
B
lagere

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geluidssterkte meet je in ........
A
hertz
B
decibel

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de laagste toon die mensen kunnen horen, dus de onderste gehoorgrens?
A
200 hertz
B
20 hertz
C
20000 hertz
D
20 decibel

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De snelheid van geluid in water is kleiner dan de snelheid van geluid in lucht.
A
waar
B
niet waar

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de snelheid van geluid is
A
343 km / h
B
343 m / s
C
343 m / h

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

waar of niet waar?
De snelheid van geluid
door baksteen is sneller dan door ijzer
A
waar
B
niet waar

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe komt het dat je de trein al hoort aankomen, maar nog niet ziet?
A
het geluid van de trein gaat sneller dan het licht
B
Het geluid van de trein hoor je al van verre aankomen
C
De treinrails zorgt voor het verplaatsen van het geluid
D
De ijzeren rails is een tussenstof en die zorgt voor het verplaatsen van het geluid. De snelheid van ijzer is sneller dan van lucht

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet de klankkast
met het geluid van een
snaarinstrument?
A
verzwakken
B
hoger maken
C
lager maken
D
versterken

Slide 56 - Quizvraag

De klankkast, is een ombouwing van een instrument. Dit is vaak van hout gemaakt. 

De klankkast zorgt ervoor dat het geluid dat je hoort wordt versterkt. Hierdoor gaat het harder klinken. 
Wat maakt bij een snaarinstrument geluid?
A
De klankkast
B
De snaar
C
De vingers of plectrum
D
Het hout van het instrument

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee dezelfde snaren van gitaar maken een andere toon.
Wat zorgt er voor dat de toon verschillend is?
A
De dikte van de snaar
B
De lengte van de snaar
C
De spanning die op de snaar staat

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een snaar produceert een toon. Waarvan hangt de toonhoogte van deze snaar onder andere af?
A
De dikte van de snaar
B
De kleur van de snaar
C
de temperatuur van de snaar
D
het materiaal van de snaar

Slide 59 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben goed voorbereid voor de toets.
A
Yes
B
No

Slide 60 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies