Wereldeconomie (3e) H2. De betalingsbalans

Wereldeconomie
1. Internationale handel
  • globalisering (comparatieve kostenverschillen)
  • vrijhandel versus protectionisme
  • internationale samenwerking en economische integratie
2. De betalingsbalans
  • open en gesloten economieën
  • de lopende rekening en de financiële rekening
3. De wisselkoers
  • wisselkoerssystemen en wisselkoersbeleid
4. De EMU, een muntunie
  • optimale valutagebieden en overheidsfinanciën
1 / 61
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 61 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Wereldeconomie
1. Internationale handel
  • globalisering (comparatieve kostenverschillen)
  • vrijhandel versus protectionisme
  • internationale samenwerking en economische integratie
2. De betalingsbalans
  • open en gesloten economieën
  • de lopende rekening en de financiële rekening
3. De wisselkoers
  • wisselkoerssystemen en wisselkoersbeleid
4. De EMU, een muntunie
  • optimale valutagebieden en overheidsfinanciën

Slide 1 - Tekstslide

Week 20 (vanaf 12 mei 2025)
Hoofdstuk 2. De betalingsbalans
  • terugblik vorige les (internationale handel)
  • quizje (internationale handel)
  • leerdoelen
  • instructie (de lopende rekening van de betalingsbalans)
  • maakwerk: opdracht 2.1 t/m 2.12

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Als beide landen zich specialiseren in de productie van het goed waarbij ze een comparatief kostenvoordeel hebben, dan profiteren beide landen van elkaar indien de ruilverhouding tussen de beide opofferingskosten liggen. In dit voorbeeld:
  • 1 kleding tussen de 0,83 en 1,13 wijn
  • 1 wijn tussen de 0,89 en 1,20 kleding

Als de ruilverhouding ongunstig is, kun je het beter zelf maken (onderhandelingsmacht).

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik (vrijhandel)
Voordelen
Hogere productiviteit, en de beschikking over meer
verschillende goederen en diensten tegen een betaalbare prijs.

Nadelen
Internationale handel leidt tot verschuivingen van de werkgelegenheid en in sommige sectoren tot lagere lonen. Arbeidsintensieve productie verdwijnt uit Nederland.

Hoe kunnen sectoren die in een land dreigen te verdwijnen geholpen worden?
  • protectionistische maatregelen om binnenlandse producenten te beschermen

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik (protectionisme)
Als overheden binnenlandse sectoren willen beschermen
tegen buitenlandse concurrentie, dan kunnen zij
verschillende protectionistische maatregelen invoeren:
  • import belemmeren
  • export bevoordelen

Er zijn 2 soorten maatregelen:
  • tarifaire maatregelen beïnvloeden de prijs zoals invoerrechten (importproducten worden duurder) of exportsubsidies (exportproducten worden goedkoper)
  • non-tarifaire maatregelen zijn invoercontingenten (invoerquota) en kwaliteits-, veiligheids- en milieueisen

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik (integratie)



Waar voor soort economische
integratie is de EMU?, en de VS?
  • de EMU is een monetaire unie
  • de VS is een politieke unie

Slide 6 - Tekstslide

04. Van een land zijn de volgende productiegegevens bekend.

De opofferingskosten van goed X
bedragen
in land A ...(1)... en
in land B ...(2)...

A
(1) = 1,5 Y (2) = 1,67 Y
B
(1) = 0,67 Y (2) = 1,5 Y
C
(1) = 0,67 Y (2) = 0,6 Y
D
(1) = 0,6 Y (2) = 1,67 Y

Slide 7 - Quizvraag




05. Twee beweringen:
I. Land A heeft een absoluut voordeel bij de productie van goed X.
II. Land B heeft een comparatief voordeel bij de productie van goed X.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 8 - Quizvraag





06. Als land A zich specialiseert in goed Y en land B in goed X, dan profiteren beide landen van handel met elkaar als de ruilverhouding 1Y = 1,6X bedraagt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

07. Als land A zich specialiseert
in goed Y en land B in goed X en
beide landen gaan handelen
met elkaar tegen een
ruilverhouding van 1X = 0,625Y,
dan bedraagt de ruilwinst van land B per 1.000 arbeidsuren...
A
2,1 goederen Y.
B
6,5 goederen Y.
C
1,3 goederen Y.
D
4,8 goederen Y.

Slide 10 - Quizvraag

08. Als land A zich specialiseert
in goed Y en land B in goed X en
beide landen gaan handelen
met elkaar tegen een
ruilverhouding van 1Y = 1,6X,
dan bedraagt de ruilwinst van land A per 1.000 arbeidsuren...
A
7,6 goederen X.
B
5,2 goederen X.
C
6,7 goederen X.
D
3,4 goederen X.

Slide 11 - Quizvraag

14. Twee beweringen.
I. Internationale handel verkleint de concurrentie tussen landen.
II. Internationale handel vermindert de consumptiemogelijkheden van een land.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 12 - Quizvraag

16. De loonkosten per eenheid product dalen als de …(1)… stijgt, terwijl de …(2)… gelijk blijven.
A
(1) = arbeidsproductiviteit (2) = loonkosten per werknemer
B
(1) = productie (2) = loonkosten per werknemer
C
(1) = productie (2) = grondstofkosten
D
(1) = arbeidsproductiviteit (2) = grondstofkosten

Slide 13 - Quizvraag

17. Als de loonkosten per eenheid product stijgen met 1,25% en de loonkosten per werknemer zijn gestegen met 5%,
dan is de arbeidsproductiviteit gestegen met ...
A
3,8%
B
6,3%
C
3,6%
D
3,7%

Slide 14 - Quizvraag

22. Twee beweringen.
I. Schaalvoordelen treden vooral op bij kapitaalintensieve productie.
II. Bij kapitaalintensieve productie wordt het comparatieve kostenvoordeel kleiner als er sprake is van verzonken kosten.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 15 - Quizvraag

26. Land A heeft een importtarief van 20% op producten uit land B ingesteld. Na afschaffing van dit importtarief dalen de importprijzen uit land B met ...
A
16,7%
B
14,0%
C
19,3%
D
20,0%

Slide 16 - Quizvraag

34. Twee beweringen.
I. Het aantal non-tarifaire protectiemaatregelen neemt meestal af tijdens een economische crisis.
II. Protectionistische maatregelen versterken het comparatieve kostenvoordeel van een land.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 17 - Quizvraag

36. Twee beweringen.
I. In een economische unie is de mate van economische integratie kleiner dan bij een gemeenschappelijke markt.
II. In een vrijhandelszone is er sprake van vrij verkeer van productiefactoren.


A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 18 - Quizvraag

Leerdoelen H2. De betalingsbalans
  • Ik kan de begrippen op pagina 38 omschrijven (zie ook LWEO).
  • Ik kan a.d.h.v. de import- en exportquote onderscheid maken tussen een open en gesloten economie.
  • Ik kan de betalingsbalans opstellen, verdeeld in lopende rekening en financiële rekening.
  • Ik kan het het saldo lopende rekening van een betalingsbalans berekenen.
  • Ik kan het verband uitleggen tussen de internationale concurrentiepositie, de wisselkoers en het saldo lopende rekening.
  • Ik kan het verband uitleggen tussen de economische groei en het saldo lopende rekening.
















































Slide 19 - Tekstslide

Open en gesloten economie


Hoe hoger de som van de exportquote en de importquote,
hoe meer transacties er zijn met het buitenland, 
hoe opener de economie van het land is.


Vraag: is de bijdrage aan het BBP dan ook automatisch groot?
  • nee!, als een groot deel van de export gerealiseerd wordt met producten die je maakt met geïmporteerde grondstoffen, halffabricaten of eindproducten, dan is een groot deel van de productiewaarde al in het buitenland geproduceerd en niet in je eigen land
ExportQuote=BBPExportWaarde×100
ImportQuote=BBPImportWaarde×100

Slide 20 - Tekstslide

Betalingsbalans
De betalingsbalans geeft een overzicht van alle ontvangsten van het buitenland en uitgaven (betalingen) aan het buitenland gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar).
  • vaak tussen een land en andere landen, of tussen bijvoorbeeld de EU en niet-EU landen
  • het zijn geldstromen (export van goederen is dus een ontvangst!)
  • de export- en de importwaarde staan op de lopende rekening: het is de waarde van de export en de import (en dus niet het export- en importvolume!)
  • indien de ontvangsten op de lopende rekening groter zijn dan de uitgaven, is er een handelsoverschot, andersom een handelstekort
  • een handelstekort resulteert in een lager nationaal inkomen

Slide 21 - Tekstslide

Lopende rekening
De lopende rekening van de betalingsbalans bestaat uit:
  • goederenrekening
  • dienstenrekening
  • inkomensrekening, dit zijn de primaire inkomens (loon, huur, rente, pacht en winst) en de overdrachtsinkomens (ontwikkelingshulp)

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 2.4 Geef aan of het op de betalingsbalans om een ontvangst of uitgave en een goed, dienst of inkomen  gaat.

1. Shell importeert olie uit het Midden-Oosten.
  • uitgave
  • goed
2. Een Nederlander boekt een hotel in Zuid-Afrika.
  • uitgave
  • dienst
3. Een gepensioneerde die in Spanje woont, ontvangt zijn Nederlandse AOW.
  • uitgave
  • inkomen
4. Een Nederlandse sleepboot brengt Japans schip aan wal.
  • ontvangst
  • dienst
5. Een Amerikaan ontvangt rente op een Nederlandse staatsobligatie.
  • uitgave
  • inkomen
6. Philips maakt de winst van MX over naar NL.
  • ontvangst
  • inkomen
7. Een bloemenimporteur uit de VS koopt bloemen van een Nederlandse tuinder.
  • ontvangst
  • goederen

Slide 23 - Tekstslide

Internationale concurrentiepositie
De internationale concurrentiepositie geeft de mate weer waarin producenten in een land kunnen concurreren met producenten in het buitenland. 

De prijsverhouding tussen landen wordt o.a. bepaald door de verschillende inflatiecijfers en de onderlinge wisselkoers. Kwaliteit is minder bepalend (niet objectief).

Slide 24 - Tekstslide

Export- en importwaarde
In de standaardredeneringen van de internationale concurrentiepositie gaan we altijd uit van de (middel)lange termijn waarbij dat de volumeverandering altijd groter is dan de prijsverandering, dus elastische vraag, tenzij anders aangegeven in de opgave!

Dus als de internationale concurrentiepositie verbetert doordat exportprijzen dalen, dan gaan we er vanuit dat het exportvolume relatief sterker zal stijgen, waardoor de exportwaarde zal stijgen. Als importprijzen dalen, dan zal het importvolume ook relatief sterker stijgen, waardoor de importwaarde zal stijgen.

ExportWaarde=ExportVolumeExportPrijs
ImportWaarde=ImportVolumeImportPrijs

Slide 25 - Tekstslide

Wisselkoers
Wisselkoers is de waarde van de ene munt uitgedrukt in de andere munt. Het gaat steeds over de munt die als eerste genoemd wordt! Waarde van de euro in dollars is dus de koers van de euro, bijvoorbeeld: € 1 = $ 1,12 (slotkoers 15 mei 2025). Deze kan in de loop van tijd fluctueren:

Appreciatie = koersstijging
  • door stijging vraag of
  • afname aanbod

Depreciatie
 = koersdaling
  • door afname vraag of
  • stijging aanbod



Slide 26 - Tekstslide

Wisselkoers
De vraag naar euro’s in ruil voor dollars kan stijgen door:
  • een verbetering van de internationale concurrentiepositie van de EMU ten opzichte van de VS (toename van de export), dit zie je terug op de lopende rekening van de betalingsbalans
  • een grotere vraag van internationale beleggers, omdat de euro aantrekkelijker is geworden in vergelijking met de dollar, bijvoorbeeld omdat de rente in de EMU is gestegen ten opzichte van de rente in de VS, dit zie je terug op de kapitaalrekening van de betalingsbalans

Door de grotere vraag naar euro’s (verschuiving
vraaglijn naar rechts) zal de verhandelde hoeveelheid
en de wisselkoers van de euro in dollars stijgen.

Slide 27 - Tekstslide

Wisselkoers (via lopende rekening)
Wisselkoers verandering via lopende rekening altijd uitleggen in 4 stappen:
1
Verbetering internationale concurrentiepositie
(producten beter, goedkoper, of unieker maken dan buitenland)
Verslechtering internationale concurrentiepositie
(producten minder goed, duurder, of minder uniek maken dan buitenland)
2
Vraag naar producten neemt toe in dat land
(export stijgt)
Vraag naar producten neemt af in dat land
(export daalt)
3
Vraag naar munt van dat land neemt toe
Vraag naar de munt van dat land neemt af
4
Waarde munt neemt toe (appreciatie)
Waarde munt neemt af (depreciatie)

Slide 28 - Tekstslide

Oefening (wisselkoersen)
Hoe kan een stijging van de wisselkoers van de Euro leiden tot een dalende export van de EU?
  • als de wisselkoers van de euro stijgt, wordt de EU duurder voor andere landen 
  • vervolgens altijd uitleggen in de 4 stappen:
  1. verslechtering van de internationale concurrentiepositie
  2. vraag naar producten uit de EU neemt af (export daalt)
  3. vraag naar Euro's neemt af
  4. waarde (wisselkoers) van de Euro neemt af (depreciatie)

Slide 29 - Tekstslide

Betalingsbalans en wisselkoers
Tekort op lopende rekening van de betalingsbalans
  • er gaat meer geld uit het land dan er binnen komt
  • dus meer import dan export
  • dus meer aanbod van eigen munt en meer vraag naar andere munt
  • dus de koers van eigen munt daalt (depreciatie)

Overschot op lopende rekening van de betalingsbalans
  • er komt meer geld het land binnen dan er uit gaat
  • dus meer export dan import
  • dus meer vraag naar eigen munt en meer aanbod van andere munt
  • dus de koers van eigen munt stijgt (appreciatie)


Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 2.1 t/m 2.12
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 2.13 t/m 2.18

Slide 32 - Tekstslide

Wereldeconomie
1. Internationale handel
  • globalisering (comparatieve kostenverschillen)
  • vrijhandel versus protectionisme
  • internationale samenwerking en economische integratie
2. De betalingsbalans
  • open en gesloten economieën
  • de lopende rekening en de financiële rekening
3. De wisselkoers
  • wisselkoerssystemen en wisselkoersbeleid
4. De EMU, een muntunie
  • optimale valutagebieden en overheidsfinanciën

Slide 33 - Tekstslide

Week 20 (vanaf 12 mei 2025)
Hoofdstuk 2. De betalingsbalans
  • terugblik vorige les (de lopende rekening)
  • opdracht 2.5 klassikaal
  • leerdoelen
  • instructie (de financiële rekening van de betalingsbalans)
  • maakwerk: opdracht 2.13 t/m 2.18

Slide 34 - Tekstslide

Terugblik
De lopende rekening van de betalingsbalans bestaat uit:
  • goederenrekening
  • dienstenrekening
  • inkomensrekening, dit zijn de primaire inkomens (loon, huur, rente, pacht en winst) en de overdrachtsinkomens (ontwikkelingshulp)

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 2.5
Bereken met behulp van tabel 2.3:
a. de ontvangsten op de lopende rekening
  • 2.001 + 872 + 713 + 128 = € 3.714 miljard
b. de uitgaven op de lopende rekening
  • 1.666 + 798 + 703 + 192 = € 3.359 miljard
c. het saldo op de lopende rekening, en is dat een tekort of overschot
  • 3.714 - 3.359 = € 355 miljard
  • overschot

Slide 36 - Tekstslide

Internationale concurrentiepositie
De internationale concurrentiepositie geeft de mate weer waarin producenten in een land kunnen concurreren met producenten in het buitenland. 

De prijsverhouding tussen landen wordt o.a. bepaald door de verschillende inflatiecijfers en de onderlinge wisselkoers. Kwaliteit is minder bepalend (niet objectief).

Slide 37 - Tekstslide

Wisselkoers via lopende rekening
Wisselkoers verandering via lopende rekening altijd uitleggen in 4 stappen:
1
Verbetering internationale concurrentiepositie
(producten beter, goedkoper, of unieker maken dan buitenland)
Verslechtering internationale concurrentiepositie
(producten minder goed, duurder, of minder uniek maken dan buitenland)
2
Vraag naar producten neemt toe in dat land
(export stijgt)
Vraag naar producten neemt af in dat land
(export daalt)
3
Vraag naar munt van dat land neemt toe
Vraag naar de munt van dat land neemt af
4
Waarde munt neemt toe (appreciatie)
Waarde munt neemt af (depreciatie)

Slide 38 - Tekstslide

Leerdoelen H2. De betalingsbalans
  • Ik kan het saldo financiële rekening van een betalingsbalans berekenen.
  • Ik kan het verband uitleggen tussen het vermogensrendement ten opzichte van het buitenland en het saldo financiële rekening.
  • Ik kan het verband uitleggen tussen het saldo lopende rekening en het saldo financiële rekening.
  • Ik kan het materieel saldo van een betalingsbalans berekenen.
  • Ik kan het verband uitleggen tussen het materieel saldo van de betalingsbalans en de verandering van de valutareserve / officiële reserves.
















































Slide 39 - Tekstslide

Kapitaalrekening
De kapitaalrekening van de betalingsbalans bestaat uit:
  • internationale beleggingen
  • internationale leningen
  • directe investeringen in het buitenland

Slide 40 - Tekstslide

Wisselkoers (via kapitaalrekening)
Wisselkoers verandering via kapitaalrekening altijd uitleggen in 4 stappen:







Als er meer wordt belegd in een land leidt dit tot ontvangsten op de kapitaalrekening. Op de langere termijn leidt het tot hogere uitgaven op de lopende rekening: uitgifte van winst en rente als beloning / primair inkomen!
1
Rente gaat omhoog of
beleggingsvertrouwen neemt toe
Rente gaat omlaag of
beleggingsvertrouwen neemt af
2
Buitenlandse beleggers gaan in dat land beleggen
(kapitaalimport in dat land stijgt)
Buitenlandse beleggers gaan niet meer in dat land beleggen(kapitaalimport in dat land daalt)
3
Vraag naar munt van dat land neemt toe
Vraag naar de munt van dat land neemt af
4
Waarde munt neemt toe (appreciatie)
Waarde munt neemt af (depreciatie)

Slide 41 - Tekstslide

Officiële reserves
De officiële reserves wijzigen als het materiële betalingsbalanssaldo + of - is, oftewel als de totale ontvangsten <> uitgaven zijn (of saldo lopende rekening <> saldo kapitaalrekening).

Voorbeeld
Een + saldo op de lopende rekening wordt niet geheel gecompenseerd door een - saldo op de financiële rekening. Er is dan een materieel betalingsbalansoverschot, de officiële reserves (valutareserves) zullen toenemen.

Slide 42 - Tekstslide

Betalingsbalans in evenwicht
  • Een land met een overschot op de lopende rekening 'spaart' en belegt het in het buitenland.
  • De overschotlanden beleggen op de financiële rekening in de tekortlanden, deze beleggingen verbeteren de internationale vermogenspositie van de overschotlanden.
  • Bij een overschot op de betalingsbalans neemt de valutareserve toe.
  • De valutareserve wordt gezien als een vordering op het land waar de desbetreffende vreemde valuta als officieel betaalmiddel wordt gebruikt.
  • De toename van officiële reserves wordt gezien als een vergroting van de internationale vermogenspositie van een land. Daarom wordt deze toename geboekt als kapitaalexport aan de uitgavenkant van de financiële rekening. Hierdoor worden totale ontvangsten en uitgaven weer aan elkaar gelijk!
  • Bij een tekort op de betalingsbalans neemt de valutareserve af (geboekt als kapitaalimport).

Slide 43 - Tekstslide

Opdracht 2.15






a. De export = € 3.681 miljard en de import € 3.321 miljard.
timer
3:00

Slide 44 - Tekstslide

Opdracht 2.15






b. De kapitaalimport = € 770 miljard en de kapitaalexport € 1.114 miljard.

Slide 45 - Tekstslide

Opdracht 2.15






c. Met welk bedrag nemen de officiële reserves af?

Slide 46 - Tekstslide

Opdracht 2.15

Slide 47 - Tekstslide

Opdracht 2.15

Slide 48 - Tekstslide

Kringloop
Saldo op de lopende rekening =
  • buitenlandsaldo =
  • (E - M)

Saldo op de financiële rekening =
  • nationaal spaarsaldo =
  • particulier spaarsaldo + overheidssaldo =
  • (S - I) + (B - O)
  • (S - I) + (B - O) = (E - M)

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 2.13 en 2.18
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met de zelftest (opdracht 2.21 t/m 2.27)

Slide 51 - Tekstslide

39. In een bepaald jaar stijgt de exportquote van een land met 3 procentpunten.

Deze stijging kan veroorzaakt zijn door ...
A
een stijging van het BBP van het land.
B
een daling van de exportwaarde van het land.
C
een daling van de importwaarde van het land.
D
een daling van het BBP van het land.

Slide 52 - Quizvraag

41. Een land heeft aan het begin van een jaar een exportquote van 50%. In de loop van dat jaar neemt de exportwaarde toe met 6,5% en het BBP neemt toe met 2,3%.

De exportquote aan het eind van dat jaar bedraagt dan ...
A
54,2%
B
53,6%
C
52,1%
D
52,8%

Slide 53 - Quizvraag

48. Een land heeft in een bepaald jaar een tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans van € 36 miljard.

Dit tekort kan hoger worden door ...
A
een stijging van de kapitaalimport.
B
een daling van de kapitaalimport.
C
een verslechtering van de internationale concurrentiepositie.
D
een verbetering van de internationale concurrentiepositie.

Slide 54 - Quizvraag

51. Twee beweringen.
I. Er is sprake van materieel
betalingsbalansevenwicht.
II. Bij de internationale kapitaalstromen is
er een tekort van € 306 miljard.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 55 - Quizvraag

56. Als het exportvolume stijgt met 3,6% en het prijspeil van de export stijgt met 1,7%, dan stijgt de exportwaarde met ...
A
5,4%
B
5,3%
C
5,2%
D
5,1%

Slide 56 - Quizvraag

62. Twee beweringen.
I. Op de financiële rekening worden alleen de internationale kapitaalstromen
geregistreerd.
II. Bij een materieel betalingsbalanstekort nemen de officiële reserves af.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 57 - Quizvraag

63. Een voorbeeld van een directe investering in het buitenland is ...

A
een Nederlands grootwinkelbedrijf koopt een supermarktketen in Italië.
B
een Nederlands pensioenfonds koopt voor $ 1,2 miljard Britse staatobligaties.
C
een Nederlandse bank verwerft 12% van de aandelen van een Frans verzekeringsbedrijf.
D
een Nederlandse speculant koopt voor € 35.000 aandelen van een Japans elektronicaconcern.

Slide 58 - Quizvraag

71. Als een tekort op de lopende rekening niet voldoende gecompenseerd wordt door een …(1)… bij de internationale kapitaalstromen, is er sprake van een materieel …(2)… . Hierdoor nemen de officiële reserves …(3)… .
A
(1) = tekort (2) = betalingsbalanstekort (3) = af
B
(1) = overschot (2) = betalingsbalanstekort (3) = toe
C
(1) = overschot (2) = betalingsbalansoverschot (3) = toe
D
(1) = overschot (2) = betalingsbalanstekort (3) = af

Slide 59 - Quizvraag

72. Van een land zijn de volgende
gegevens bekend.

De ontvangsten op de
lopende rekening bedragen ...
A
€ 90 miljard
B
€ 85 miljard
C
€ 60 miljard
D
€ 65 miljard

Slide 60 - Quizvraag

75. Het saldo op de lopende rekening kan verslechteren als
A
de ontwikkeling van de lonen achterblijft bij de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit.
B
de wisselkoers daalt.
C
de inflatie laag is.
D
er sprake is van hoge economische groei.

Slide 61 - Quizvraag