Les 22 Calcium- en fosfaathuishouding

Klinische Chemie
Les 22: Calcium- en fosfaathuishouding
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Klinische Chemie
Les 22: Calcium- en fosfaathuishouding

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Inleiding
Calcium
Fosfaat
Opname en uitscheiding van calcium en fosfaat
Vitamine D
Ziektebeelden calcium

Opfrissen hst 8 + 10 t/m 10.4
Ziektebeelden fosfaat
Bepalingsmethoden
Bloedafname
Stoorfactoren 
Referentie-intervallen

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding (par. 10.1)
In de botten vind je grote hoeveelheden calcium en fosfaat. De botten zijn de opslagplaats voor deze stoffen. 

Calcium en fosfaat zijn voor veel functies in het lichaam essentieel. Denk bijvoorbeeld bij calcium aan de spiercontractie (samentrekking), bloedstolling en bij fosfaat als bouwsteen voor ATP, DNA, fosfolipiden. 



Slide 3 - Tekstslide

Regulatie van calcium en fosfaat
De hoeveelheid calcium en fosfaat 
in het bloed wordt geregeld via het 
hormoon PTH uit de bijschildklier 
en vitamine D.

Is er een tekort dan wordt het vrij
gemaakt uit de botten (demineralisatie).
Is er teveel
dan wordt het in de botten opgeslagen (mineralisatie). 
Is het evenwicht uit balans dan kan bijvoorbeeld osteoporose ontstaan. 


Slide 4 - Tekstslide

Calcium (par. 10.2)
Calcium is het meest voorkomende mineraal in ons lichaam. 
Het lichaam bevat ongeveel 1 kg calcium (25 mol).
99% bevindt zich in het skelet. 
Een klein deel zit in het bloedplasma. 

Calcium is nodig voor veel functies. In de cel 
is het belangrijk voor het doorgeven van 
informatie, daarom wordt het ook wel een 
second messenger genoemd. 

Slide 5 - Tekstslide

Vormen van calcium in het bloed
In het bloed is calcium in 3 vormen aanwezig:
- Ca2+ , gebonden aan een eiwit (45%)
- als een complex met een negatief ion (bijv. met fosfaat --> calciumfosfaat) (5%)
- als vrij ion Ca2+ (geïoniseerd calcium) (50%)

Alleen het vrije ion is actief. 
Calcium kan gemeten worden met een 
ion-selectieve elektrode. 

De concentratie in plasma is 2,2 - 2,6 mmol/L


Slide 6 - Tekstslide

Fosfaat (par. 10.3)
Fosfaat komt op verschillende manieren voor in het lichaam:
- +/- 85% ligt opgeslagen in botten. 
- 15% in de cel als vrije fosfaatanionen (= negatief geladen) of als organische fosfaatverbinding zoals eiwitten, ATP, ADP, RNA, DNA, koolhydraten en fosfolipiden. 
- minder dan 0,1% in het plasma. 
  •     Daarvan is 10% gebonden aan eiwitten
  •     35% gebonden aan Natrium, Calcium en Magnesium
  •     55% als vrije vorm. 

De concentratie van fosfaat hangt af van de voedselinname. 's Ochtends is deze het laagst. Gewoonlijk ligt de concentratie tussen de 0,8 - 1,45 mmol/L




Slide 7 - Tekstslide


Opname en uitscheiding (par. 10.4)
De hoeveelheid vrije calcium in het bloed bepaalt of en hoeveel 
calcium vrijgemaakt wordt uit de botten.
25-75% wordt opgenomen in de twaalfvingerige- en dunne darm o.i.v. 
vitamine D en maagzuur. 65% van het fosfaat wordt o.i.v. vitamine D 
opgenomen in de darm. 
 
Stel het gehalte calcium is te laag:
PTH wordt door de bijschildklier afgegeven en 
stimuleert samen met vitamine D  en osteoclasten (cellen) het vrijmaken 
van calciumfosfaat uit de botten. (botresorptie of mineralisatie)

Daarnaast stimuleert PTH met FGF23 (hormoon) de uitscheiding 
van fosfaat door de nieren en remt het uitscheiding van calcium. 
Gevolg is dat calcium in het bloed stijgt, maar het fosfaat gehalte 
blijft ongeveer gelijk.  



Slide 8 - Tekstslide

Vitamine D (Verdieping)
Vitamine D is geen vitamine maar een hormoon. Het wordt 
als inactieve stof uit de voeding opgenomen en o.i.v. zonlicht
in de lever omgezet naar een tussenvorm. (25-hydroxy vit. D)
In de nieren wordt het 25-hydroxy vitamine D omgezet naar
de meest biologisch actieve vorm. 

De concentratie 25-hydroxy vitamine D varieert met het 
seizoen. In de zomer is dit gehalte (vanzelfsprekend) hoger
dan in de winter. 


Slide 9 - Tekstslide

Casus Hypercalciëmie
Bij toeval wordt er tijdens een algemeen medisch onderzoek bij een 60-jarige man een verhoogde calciumwaarde in het bloedserum gevonden. De man is niet bekend met nierfunctiestoornissen of nierstenen.  Röntgenfoto's vertonen geen botafwijkingen. Bloeduitslagen zijn als volgt:
Bloed               Uitslag                          Referentiewaarden
Na+, K+, Cl-     normaal  
Ca2+ (totaal)   2,92                               2,15-2,55 mmol/L 
Fosfaat            0,75                                0,65-1,25 mmol/L 
AF                     72                                   40-130     U/L
Albumine        45                                   30-50        g/L

Urine
Ca2+                 7 mmol/dag                  <7,5 mmol/dag   

Welke metingen zou je nu nog laten doen? 
antwoord
Calcium is verhoogd. Fosfaat is normaal en ook de andere waarden zijn normaal. Omdat vitamine D en PTH zorgen voor het reguleren van calcium in het bloed worden die twee gemeten. 

Bij deze patiënt bleek vitamine D normaal. PTH verhoogd. Het probleem ligt hier dus in de bijschildklier. 

Slide 10 - Tekstslide

Ziektebeelden calcium (par. 10.5)
Hypercalciëmie = te hoge concentratie calcium in het bloed. 

Oorzaken:
Meest voorkomend:                                 Voorbeelden:
- verhoogde aanmaak PTH                      -   Bijschildklieradenoom (goedaardig gezwel)
                                                                          hyperparathyroïdie (te snel werkende bijschildklier)
- Maligniteit met of zonder                      -   borst- of prostaatcarcinoom
   botmetastasen                                            myeloom of PTHrp (eiwit lijkende op PTH)                     
                                                                          producerend carcinoom (bijv. in de long)  
Minder gebruikelijk          
- overmatig calciumopname                   -  vitamine D intoxicatie   
- verhoogde productie actief vit. D        -  Sarcoïdosis (ontstaan van ontstekingen) 
- nierziekten                                               -  Chronisch nierfalen
- medicijnen                                               - lithium, thiazide diuretica (medicatie tegen o.a. depressie en hoge bloeddruk)

Slide 11 - Tekstslide

Hypocalciëmie =  verlaagde concentratie calcium in het bloed. 

Oorzaken:
hypoalbuminemie
- door te lage albumine
onvoldoende opname in darmen
- vit. D tekort (onvoldoende zon, malnutritie, malabsorptie   nierziekten)
- langdurig te weinig voeding met calcium
Onvoldoende vorming PTH
- auto-immuunziekten, familiair
PTH werkt niet (resistentie)
- pseudo hypoparathyroïdie
- niersufficiëntie
Acute pancreatitis
Hyperfosfatemie (bij nierziekten)



Slide 12 - Tekstslide

Negatieve terugkoppeling
Wanneer er te weinig calcium in het bloed zit, maakt de 
bijschildklier meer PTH aan. Wanneer er voldoende of te veel 
calcium in het bloed zit vindt er negatieve terugkoppeling 
plaats. 
De hoge concentratie in het bloed is voor de bijschildklier
een signaal om minder PTH aan te maken, waardoor er 
minder actief vitamine D aangemaakt wordt en minder 
calcium vrijgemaakt wordt uit het bot. 

Slide 13 - Tekstslide

Welke elektrolyt bevindt zich vooral in de cellen?
A
Kalium
B
Natrium

Slide 14 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met ICV en ECV?

Slide 15 - Open vraag

Wat is de referentiewaarde van natrium in serum?
A
3,5 - 5 mmol/L
B
135-145 mmol/L

Slide 16 - Quizvraag

Een pre-analystische fout bij de afname van bloed is het bewaren op ijs bij bloedbuizen waar kalium in gemeten moet worden. Waarom is dit fout?

Slide 17 - Open vraag

Noem twee functies van calcium?

Slide 18 - Open vraag

Welke vorm van calcium is biologisch actief?
A
Calcium gebonden aan eiwit
B
Niet gebonden calcium
C
Calciumcarbonaat

Slide 19 - Quizvraag

Waar ligt de opslagplaats voor calcium en fosfaat in het lichaam?
A
Bloed
B
Schildklier
C
Botten
D
Lever

Slide 20 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
I De vrije calciumconcentratie in het bloed varieert nauwelijks.
II De fosfaatconcentratie kan op een dag 50% variëren
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn beide juist
D
Stelling I en II zijn beide onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Waar of niet waar?
PTH zorgt er samen met vitamine D voor dat calcium en fosfaat uit de botten vrijgemaakt wordt.
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 22 - Quizvraag


Ziektebeelden fosfaat (10.5)
Hyperfosfatemie = te hoog fosfaatgehalte in het bloed

Oorzaken:
Verhoogde opname in de darm                                                            Nierziekten met verhoogde terugresorptie
-Voeding                                                                                                     - verlaagde afgifte PTH
- overdosis vit. D                                                                                       - resistentie PTH
                                                                                                                     - overmaat groeihormoon
Nierziekten met verlaagde uitscheiding                                              Lekkage uit (weefsel)cellen
-Nierfunctieverlies                                                                                   - botafbraak
                                                                                                                    - acidose
                                                                                                                    -celverval (door hemolyse, chemo of spierafbraak)



Slide 23 - Tekstslide

Hypofosfatemie = te weinig fosfaat in het bloed

Oorzaken van hypofosfatemie:

Verminderde opnamen in de darm                                                          Verlies via nieren
- Dunne-darmchirurgie                                                                                - verhoogde afgifte PTH
- vitamine D tekort                                                                                        - functiestoornis niertubili
- diarree, braken
- fosfaatbindende maagzuurremmers

Transport naar de cellen
- Glucose (insuline effect)
- Insuline
- Acidose (herstelfase van...)

Slide 24 - Tekstslide

Samevatting ziektebeelden met waardes in het bloed
Ziekte                                           Calcium                  Fosfaat
Vitamine D-tekort                       laag                        laag/normaal
Vitamine D overdosis                 hoog                      hoog
Hyperparathyroïdie                    hoog                      laag
Hypoparathyroïdie                     laag                        hoog
Maligniteit bot                             hoog                      normaal/hoog
Nierfalen                                      laag                        hoog



Slide 25 - Tekstslide

Bepalingsmethoden (par. 10.6)
Calcium:
totaal calcium                                                                                                 vrij calcium
- fotometrisch                                                                                                 - Ionselectief (in analyser of bloedgasmeter)
- Ion-selectief (Ag/AgCl-elektrode)
- AAS (atoomabsorptiespectrometrie)

Fosfaat:                                                                                                             PTH
- complexometrisch --> spectrofotometer                                                   - immunologisch (ELISA)

Vitamine D
- Immunologisch
- HPLC met UV-absorptie (chromatografiemethode--> High pressure liquid chromatografie)
- LC-MS/MS (vloeistofchromatografie met massaspectrometrie)

Slide 26 - Tekstslide

Condities bloedafname (par. 10.7)











Let op!: 
1. Urine dient te worden aangezuurd, omdat hier makkelijk een neerslag ontstaat tussen calcium en andere zouten. 
2. Heparine bloedgasspuiten zijn niet geschikt om vrij calcium te bepalen. 

Slide 27 - Tekstslide

Storende factoren (par. 10.8)
Niet alleen de bloedafname, maar ook de omstandigheden waarin de patiënt zich bevindt bij bloedafname zijn van invloed. (zie onderstaande tabel). 
Onder een paar omstandigheden is het beter om vrij calcium te bepalen:
- Grote operaties waarbij bloed wordt gegeven
- Patiënten op de IC
- Neonaten


Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 1







1a. Waarom bepaal je een albumine?

1b. Leg uit wat je ziet. Welke PTH uitslag verwacht je?


1a
Je bepaalt albumine de hoeveelheid vrij albumine te schatten. De hoge eiwitconcentratie zorgt voor een verhoogd totaal calcium. 
1b
Calcium te hoog, fosfaat te laag, AF te hoog. Er is veel calciumfosfaat uit de botcellen vrijgekomen. De fosfaat is o.i.v. PTH via de nieren afgevoerd, calcium niet. De verwachting is dat PTH ook hoog is. 

Slide 29 - Tekstslide

opdracht 2







2. a Noem enkele oorzaken van een hypercalciëmie i.c.m. een hyperfosfatemie. 
    b. Verklaar waarom de concentratie PTH laag is. 
    c. Welke gevolgen heeft een lage PTH concentratie voor de fosfaatconcentratie in het 
        bloed?
2c.
Door het lage PTH gehalte worden de nieren niet gestimuleerd om fosfaat uit te scheiden. Het blijft daarom in het bloed aanwezig. 
2a.
Te hoge inname vitamine D
Maligniteit van het bot. 
Nierfunctiestoornis (geen nierfalen) --> in dit geval niet, want kreatinine is normaal. 
2b.
Het negatieve terugkoppelingsmechanisme treedt in werking. Er is immers te veel calcium aanwezig. 

Slide 30 - Tekstslide

opdracht 3







3a. Geef twee belangrijke oorzaken van een hypocalciëmie
  b. Hoe reageert de bijschildklier op een laag calciumgehalte?
  c. Wat is de meest waarschijnlijk oorzaak van het hoge fosfaat gehalte bij deze     
      patiënt? 
3a.
- malabsorptie --> vitamine D tekort
- slecht funtionerende bijschildklier (te weinig PTH aanmaak)
3b.
De bijschildklier zal meer PTH willen aanmaken. 
3c.
Slecht functionerende bijschildklier, waardoor er geen calcium wordt vrijgemaakt/teruggeresorbeerd en fosfaat niet uitgescheiden wordt. 

Slide 31 - Tekstslide

Zijn er vragen?

Slide 32 - Tekstslide