adjectives-adverbs

• Engels
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 2

Adjectives and Adverbs

bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden

een bijwoord maak je vaak van een bijvoeglijk naamwoord.

a nice house - my beautiful shoes - the stone is very hard

the house is painted nicely.

she sings beautifully.

the guy trains hard.

Adjective

Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over:

Adverb

Bijwoord

Zegt iets over:

Adjective

Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over:

• Zelfstandig naamwoord

Adverb

Bijwoord

Zegt iets over:

• Werkwoord
• Bijvoeglijk naamwoord
• Bijwoord

Adjective

England is beautiful.

Sjoerd is very nice.

Sanuyan is a slow driver.

Adverb

You speak English beautifully.

Indy asked nicely. 

Sara drives really slowly.

Adverbs

Adverbs maak je dus door "ly" achter een adjective te plakken.

Maar, let op! Er zijn spellingsuitzonderingen.

slow > slowly

beautiful > beautifully

funny > funnily

happy > happily

enthusiastic > enthusiastically

een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over mensen/dieren/dingen

- the quick man

- the loud kids

een bijwoord zegt iets over de manier waarop iets gebeurt of hoe iemand iets doet

the man quickly rings the bell.

the kids talk loudly

uitzondering

na 'zintuig'-woorden --> see, smell, taste, look, sound, feel én alle vormen van to be (am/are/is/was/were/been)

komt altijd een bijvoeglijk naamwoord, geen bijwoord

this perfume smells lovely

Irregular adverbs

Adjective:

• good
• early
• fast
• fine
• hard
• late
• left
• right 

Adverb: 

well

early

fast

fine

hard

late

left 

right

adjective or adverb

Tijdens dit onderdeel ga jij kijken of je het juiste bijwoord of bijvoeglijk naamwoord weet te vinden.

Nigel drives a _____ car.

1. beautiful
2. beautifully

Demi leaves the room _____.

1. quick
2. quickly

George is a very _____ boy.

1. smart
2. smartly

Ruben opens his books _____.

1. slow
2. slowly

Olaf always wears _____ clothes.

1. nice
2. nicely

Rachel lives in a _____ house.

1. big
2. bigly

Jelle eats his sandwich _____.

1. fast
2. fastly

Esther has _____ eyes.

1. good
2. goodly

Fee speaks English very _____.

1. good
2. well

Jacco has a _____ bag.

1. pretty
2. prettily

Dave works very _____.

1. hard
2. hardly

Vincent is a very _____ boy.

1. smart
2. smartly

in boek:

Textbook: 2.1, P. 81/82

workbook: P. 53/54

verwerking