3.1 - Genotype en fenotype

3.1  -  Genotype en fenotype
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3.1  -  Genotype en fenotype

Slide 1 - Tekstslide

Volgende toets:
Verplicht: thema 3
Keuze: thema 5 OF thema 7
Stevigheid en bewegen / duurzaam leven

Slide 2 - Tekstslide

Welk thema zou je op dit moment kiezen?
Duurzaam leven

Slide 3 - Poll

Wat gaan we doen..
  • Korte herhaling mitose en meiose
  • Uitleg 3.1 - genotype en fenotype


Leerdoelen:
- Je kunt omschrijven wat een genotype, wat een fenotype en wat een gen is.
- Je kunt beschrijven hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via chromosomen.

Slide 4 - Tekstslide

Bij welke celdeling ontstaat er een exacte kopie van de moedercel?
A
Meiose
B
Mitose
C
Reductiedeling
D
Ovulatie

Slide 5 - Quizvraag

Door meiose ontstaan...
A
Mutaties
B
Afwijkende cellen
C
Geslachtscellen
D
Alle cellen van het lichaam

Slide 6 - Quizvraag

Mitose
Meiose

Slide 7 - Sleepvraag

Mitose
Zet de fasen van de mitose in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6

Slide 8 - Sleepvraag

23 chromosomen
23 chromosomen
46 chromosomen
46 chromosomen

Slide 9 - Sleepvraag

X
X
X
Y

Slide 10 - Sleepvraag

Gen en allel
  • Stukjes DNA die informatie bevatten voor
    één eigenschap noem je een gen. 
  • Elk chromosoom bevat een groot aantal genen. 
  • Genen kunnen in de cel 'aan' of 'uit' staan. 
De gen voor haarkleur staat in cellen van de haarzakjes aan. In de lever uit. 

  • Elk gen bestaat uit twee allelen, één of elk chromosoom. 
  • De twee allelen van een gen kunnen verschillen. 
Chromosomen
Lange dunne draden DNA. Bevinden zich in de celkern. 
Mensen hebben 46 chromosomen, in 23 paren. 

Slide 11 - Tekstslide

Genotype
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen samen noem je het genotype van dat organisme.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Door welk type celdeling groeit een bevruchte eicel uit tot een nieuw organisme?
A
Mitose
B
Meiose

Slide 14 - Quizvraag

Fenotype
Alle eigenschappen van een organisme noem je het fenotype van dat organisme. 

Je fenotype wordt bepaald door je genotype, maar ook door je leefstijl en je omgeving. 

Slide 15 - Tekstslide

Genotype
Fenotype
Haarkleur
Karakter
Bloeddruk
DNA
Vorm van je mond

Slide 16 - Sleepvraag

Hoe kan leefstijl je fenotype beïnvloeden?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Een eeneiige tweeling ziet er meestal niet precies hetzelfde uit.
Wat is er dan anders?
A
Het fenotype
B
Het genotype

Slide 19 - Quizvraag

Leg uit hoe het kan dat het fenotype van de eeneiige tweeling kan verschillen.

Slide 20 - Open vraag


Hebben deze mensen hetzelfde genotype en fenotype?
A
Zelfde genotype / zelfde fenotype
B
Zelfde genotype / verschillend fenotype
C
Verschillend genotype / zelfde fenotype
D
Verschillend genotype / Verschillend fenotype

Slide 21 - Quizvraag

Genotype of fenotype?

Litteken
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 22 - Quizvraag

Opdrachten
Maak opdracht 3.1
Klaar? -> Verder met PO
Deadline: volgende week vrijdag

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer wordt het genotype bepaald?

Slide 24 - Open vraag

Noem iets wat jij aan
je fenotype hebt veranderd.

Slide 25 - Woordweb