Grammatica redekundig ontleden vmbo Kader 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Stappen

• Persoonsvorm
• Onderwerp
• Werkwoordelijk gezegde
• Lijdend voorwerp
• Meewerkend voorwerp
• Bijwoordelijke bepaling
• Zinsdeelproef

Het WG bestaat uit:

1. PV
2. PV en alle andere werkwoorden
3. PV en betekenisvolle werkwoorden
4. PV en splitsbare werkwoorden

3. Het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:

1. Wie doet het?
2. Waar + pv+ wg?
3. wie/wat + gezegde?
4. Wat gebeurt er in de zin?

De persoonsvorm is 1 zinsdeel.

1. waar
2. niet waar

Een persoonsvorm kun je op meerdere manieren in een zin vinden.

1. waar
2. niet waar

Benoem de zinsdelen - Waarom wil mijn oma [altijd] een zoen hebben?

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Benoem de zinsdelen - Waarom wil [mijn oma] altijd een zoen hebben?

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Stap 6: bijwoordelijke bepaling

Wanneer, hoe, hoeveel, waarvoor, waarmee, waardoor?
Geen wie of wat!

Vandaag hebben we pizza gegeten.
we =

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Voor mijn docent hebben we toen een hele grote bos bloemen gekocht.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Voor mijn docent hebben we toen een hele grote bos bloemen gekocht.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.

1. de docent
2. de leerling
3. gaf
4. voor zijn toets