31. Januar 2024 / Kapitel 4 Tiere / Werkwoorden tegenwoordige tijd (Uitleg + oefenen)

Startaufgabe

Nenne die Zahlen auf Deutsch
10   20   30   40  50  60  70  80  90  100
timer
4:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Startaufgabe

Nenne die Zahlen auf Deutsch
10   20   30   40  50  60  70  80  90  100
timer
4:00

Slide 1 - Tekstslide

die Hausaufgaben
Gemacht:
- Aufgabe 12 und 13 zu Kapitel 4 Teil C Hören
- die Aufgabe 18 zu E Grammatik
Gelesen: 
- gespreksvaardigheidstoets in de jaarbijlage in de SW in SOM
Gelernt:
- Lernliste N-D bis 'de groente'
- Kapitel 4 Lernliste D-N Teil A und C































Nicht gemacht worden von:
Lamin, Ilse, Rowan, Hisham, Lars,  Berkay, 
Lotte Aufgabe 13!!
12 opnieuw: Myra, Loena

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les

- ken je de regels over het vervoegen van de zwakke werkwoorden
- weet je wat de spreekvaardigheidstoets inhoudt

Wie?

Erklären
üben
fragen

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden - Verben
1 Wanneer is een werkwoord sterk en wanneer zwak?
2 Wat zijn de regels voor het vervoegen van zwakke werkwoorden in Duits?

Slide 4 - Tekstslide

werkwoorden vervoegen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
e
st
t
en
t
en

Slide 5 - Sleepvraag

Elke persoon zijn eigen uitgang!
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
esttenten
uitleg

Slide 6 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es, man, wer
wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Hoe werkt het?
wohn
wohn
wohn

wohn
wohn
wohn
regel: stam + uitgang

wohnen
stam: -en eraf
-> wohn


uitleg

Slide 7 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Consequent!
komm
sammel
üb

üb
sammel
komm
stam: -en eraf
kommen -> komm
üben -> üb
sammeln -> sammel


uitleg

Slide 8 - Tekstslide

werkwoorden vervoegen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
e
st
t
en
t
en

Slide 9 - Sleepvraag

wohnen (ich)
1/9
uitleg/antwoord
wohnen -> 
stam = wohn ->
ich = -e ->
wohne
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 10 - Quizvraag

machen (ihr)
2/9
uitleg/antwoord
machen -> 
stam = mach ->
ihr = -t ->
macht
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 11 - Quizvraag

rudern (du)
3/9
uitleg/antwoord
rudern -> 
stam = ruder ->
du = -st ->
ruderst
A
rudere
B
ruderst
C
rudernst
D
rudernt

Slide 12 - Quizvraag

rudern
Stam = -n = rudern

segeln (zeilen)
zeichnen (tekenen)

Slide 13 - Tekstslide

Was hast du gelernt?

Slide 14 - Tekstslide

Aufgabe: 18 zu E Grammatik (K4)
Mit wem? alleine oder zu zweit
Hilfsmittel: die Niederländische Sprache
Fertig? Lese Grammatik A und mache Aufgabe 19 (Hausaufgaben)


timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

die Hausaufgaben
Gemacht:
Aufgabe 18 und 19 zu Kapitel 4 Teil E Grammatik
Gelernt:
Lernliste N-D bis 'het vlees'
Kapitel 4 Lernliste D-N Teil A und C
Wiederholen:
Lernliste Kapitel 1 und 2 D-N




































Slide 16 - Tekstslide

slotwoord

Slide 17 - Tekstslide