H4 : chapitre 4 : grammaire II

chapitre 4
*Weet ik wat een meewerkend - en lijdend voorwerp is en weet ik hoe ik deze kan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
*Kan ik het op de juiste plaats in de Franse zin zetten.
Deze les : verwerk de lessonup in je aantekeningenschrift! Daarna grammaire II maken in je werkboek (86)
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

chapitre 4
*Weet ik wat een meewerkend - en lijdend voorwerp is en weet ik hoe ik deze kan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
*Kan ik het op de juiste plaats in de Franse zin zetten.
Deze les : verwerk de lessonup in je aantekeningenschrift! Daarna grammaire II maken in je werkboek (86)

Slide 1 - Tekstslide

Het pers vnw als lijdend vw
me=me
te=je
le=hem
la=haar
nous=ons
vous=jullie,u
les=hen
Je vois Jean  =>  je le vois =ik zie hem
Je cherche Paulette => je la cherche - ik zoek haar.
Je mets mes chaussures :=>  je les mets - ik trek ze aan.
Je vais mettre mes chaussures  => je vais les mettre - ik ga ze aantrekken
je veux chercher Paulette =>  je veux la chercher - ik wil haar zoeken



Je kunt een lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. De plaats van het lijdend voorwerp (me te le la nous vous les) is voor het hele werkwoord. Staat er geen heel werkwoord in de zin? Dan voor de persoonsvorm

Slide 2 - Tekstslide

 Je kunt een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son livre?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 


         meervoud - les                          Tu vois Lucie et Thomas?
                                                                   Oui, je les vois.

/

Slide 3 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
regarder=kijken / voir=zien /aider=helpen/ écouter=luisteren/ connaître=kennen
chercher=zoeken
Je veux voir Paulette => Paulette vervang ik door la (want vrouwelijk lijdend voorwerp) en la zet ik voor een heel werkwoord (in dit geval voir) : 
Je veux la voir = ik wil haar zien
Je vois Paulette => Paulette wordt weer vervangen door LA. Er staat geen heel werkwoord in de zin dus we zetten LA voor de persoonsvorm :
Je la vois = ik zie haar.

je mets les chaussures (ik trek de schoenen aan ) => je les mets (ik trek ze aan)
je veux mettre les chaussures (ik wil de schoenen aantrekken) => je veux les mettre
J'aide mon grand-père ( ik help mijn opa) => je l'aide  (le aide wordt l'aide)
je veux aider mon grand-père  (ik wil mijn opa helpen) je veux l'aider.


Slide 4 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp 
répondre à = beantwoorden (aan)/ écrire à = schrijven (aan)/donner à = geven (aan)  dire à = zeggen (aan)/parler à = praten (met)/ téléphoner à = bellen (met)/demander à = vragen (aan)

Elle dit bonjour à moi. (aan/tegen mij) > Elle me dit bonjour.
Ses parents donnent un cadeau à toi. (aan jou) > Ses parents te donnent un cadeau.
Je dis bonjour à ma belle-mère. (aan/ tegen haar) > Je lui dis bonjour.
Mon père donne une clé à ma soeur et moi. (aan ons) > Mon père nous donne une clé.
Je raconte une histoire à vous (aan jullie/u) > Je vous raconte une histoire.
Il raconte des histoires à ses copains. (hun of aan hen) > Il leur raconte des histoires.

Slide 5 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
onderwerp
met nadruk / na vz
lijdend voorwerp
meewerkend 
voorwerp
je
moi
me/ m'
me / m 
tu
toi
te/t'
te/ t'
il
lui
le/ l'
lui
elle
elle
la/ l'
lui
nous
nous
nous
nous
vous
vous
vous 
vous
ils
eux
les
leur
elles
elles
les
leur

Slide 6 - Tekstslide

plaats van het persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord dat een LIJDEND VOORWERP of een MEEWERKEND VOORWERP vervangt komt in de 'nieuwe zin ' voor het hele werkwoord te staan (eindigt vaak op -er/ir/re/oir)
Als er geen heel werkwoord in de zin staat komt het persoonlijk voornaamwoord VOOR de persoonsvorm
Je veux voir Paulette : je veux la voir
Je donne le cadeau à maman : je lui donne le cadeau

Slide 7 - Tekstslide

Tu vois Lucie et Thomas?
.
A
Oui, je les vois
B
Oui, je vois les
C
Oui, je le vois
D
Oui, les je vois

Slide 8 - Quizvraag

Tu as déjà son livre?


A
Oui le j'ai déjà .
B
Oui, je l'ai déjà.
C
Oui, je le ai déjà .

Slide 9 - Quizvraag

Tu regardes la belle photo au mur?

A
Oui, je la regarde.
B
Oui, la je regarde.

Slide 10 - Quizvraag

Tu connais le célèbre chanteur Stromae?


A
Oui, je connais le.
B
Oui, je connais le Stromae
C
Oui le je connais.
D
Oui, je le connais.

Slide 11 - Quizvraag

vervang het meewerkend voorwerp :
Tu donnes un livre à ton frère?


A
Oui, je lui donne un livre
B
Oui le livre à lui
C
Oui, je le donne à ton frère

Slide 12 - Quizvraag

vervang het meewerkend voorwerp :
elle parle aux clients du camping


A
Elle parle à leur
B
Elle leur parle.
C
elle les parle

Slide 13 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 14 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 15 - Open vraag

Plaats in de zin


Het persoonlijk voornaamwoord staat direct vóór de persoonsvorm.
  • Je te donne de l’argent de poche. Ik geef je zakgeld.  

Tenzij.... er een heel werkwoord in de zin staat. Dan komt het dáárvoor.
  • Je vais te donner de l’argent de poche. Ik ga je zakgeld geven.  


Slide 16 - Tekstslide

oefenen met meewerkend voorwerp

Slide 17 - Tekstslide

Tu parles au prof?
Hoe vervang je "au prof"?

Slide 18 - Open vraag

Tu réponds à tes parents?
Oui, je .... réponds.
A
les
B
leur

Slide 19 - Quizvraag

Het lidwoord
Bepaald: le, la, l', les 
Onbepaald: un, une, des
én....
delend lidwoord (partitif): du, de la, de l', des

Slide 20 - Tekstslide

Stappenplan wanneer in t NL geen lidwoord wordt gebruikt:
stap 1: staat er aimer, détester, préférer voor? Dan gebruik je le, la, l’of les
stap 2: staat er een getal (voor)? Dan gebruik je geen Frans lidwoord.
stap 3: staat er een woord van hoeveelheid of ontkenning voor?
Dan gebruik je de of d’
stap 4: Als bovenstaande niet van toepassing zijn dan gebruik je het article partitif in het Frans: du bij mnl ev
    de la bij vrwl ev
    de l’ bij klinker/stomme h
des bij mv 
Stappenplan wanneer in t NL geen lidwoord wordt gebruikt:

stap 1: staat er aimer, adorer, détester, préférer voor? 
                                                                      Dan gebruik je le, la, l’of les
stap 2: staat er een getal (voor)? Dan gebruik je geen Frans lidwoord.
stap 3: staat er een woord van hoeveelheid of ontkenning voor?
                                                                       Dan gebruik je de of d’
stap 4: Als bovenstaande niet van toepassing zijn dan gebruik je het article partitif in het Frans:                       du     bij       mnl ev
                                                                         de la  bij       vrwl ev
                                                                         de l’    bij       klinker/stomme h
                                                                         des     bij       mv 

Slide 21 - Tekstslide

stap 1: staat er aimer, adorer, détester, préférer voor?  Dan gebruik je le, la, l’of les
stap 2: staat er een getal (voor)? Dan gebruik je geen Frans lidwoord.
stap 3: staat er een woord van hoeveelheid of ontkenning voor?  Dan gebruik je de of d’
stap 4: Als bovenstaande niet van toepassing zijn dan gebruik je het article partitif in het Frans: du bij mnl ev
             de la bij vrwl ev
             de l’ bij klinker/stomme h
             des bij mv
stap 1 : j'aime les chats / j'adore les robes/ je déteste l'école/ je préfère les crêpes
stap 2 : je voudrais 3 pommes et 6 tomates. J'ai deux frères et une soeur.
stap 3 ; Je voudrais une bouteille d'eau et 2 kilo de tomates. Un verre de coca et beaucoup de chips! Je ne veux pas de chips! Et je ne bois pas d'alcool.
Stap 4 : Je veux des pommes, de l'eau et du pain s'il vous plaÎt! : ik wil appels, water en brood alstublieft.
Le matin je bois du lait et je mange des tartines! 's ochtends drinki k melk en eet ik boterhammen

Slide 22 - Tekstslide

maken : oef 25-30 in je werkboek. 

Slide 23 - Tekstslide