Lj2 - Week 44 les 14

werkwoordspelling
Werkwoordspelling 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

werkwoordspelling
Werkwoordspelling 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toets
Wanneer? 
Week 47 of 48
Waarover?
Werkwoordspelling:
  • tegenwoordige tijd
  • verleden tijd
  • voltooid deelwoord

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm 
tegenwoordige tijd 
enkelvoud 
ik 
....jij/je
gebiedende wijs 
stam  
hij/zij/het
jij/je
namen
stam+t  
meervoud 
wij/we
zij 
jullie 
...
hele werkwoord  
Het hele werkwoord -en noemen we de stam. 
Meervoud van dingen telt ook als meervoud 
De honden lopen over straat. 
Alle planten hebben water gekregen. 
Alle stopcontacten zijn beveiligd. 
Een moeilijk woord voor hele werkwoord is infinitief 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. 


Vraag: Is er vorige week hier een ongeluk gebeurd

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je de pv?

De pv past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een Big Mac.


Wij nemEN een Big Mac.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je de pv?

De pv verandert van tijd:             

                              

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                          klank.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp.
B
Een woord dat aangeeft wat iets/iemand doet.
C
Een woord dat aangeeft welk werk iemand doet.
D
Een woord dat je weg kan laten uit een zin.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin om te draaien
C
Door ' t exkofschip te gebruiken
D
Met de getalproef

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoord in deze zin?
Janneke fietst elke dag naar school.
A
Janneke
B
dag
C
fietst
D
school

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pv in deze zin?
Die film heb ik in de bios gezien.
A
film
B
ik
C
heb
D
gezien

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pv in deze zin?
De politie achtervolgde de dief tot in het centrum van de stad.
A
achtervolgde
B
de dief
C
de stad
D
de politie

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'T SeXy FoKSCHaaP
SoFT KeTCHuP

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip/ 't sexy fokschaap


  1. hele werkwoord -en  = stam surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : surfte(n)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huh?
Leg je hand op je keel en spreek een letter uit die NIET in 't kofschip zit. 
Bijvoorbeeld de R

Slide 16 - Tekstslide

De letters in 't kofschip zijn stemloos (veroorzaken geen trillingen in de stembanden). De combineren het gemakkelijkst met een andere stemloze klank: de 't'.
De letters die NIET in 't kofschip zitten, zijn stemhebbend (veroorzaken trillingen in de stembanden). Deze combineren het best met een andere stemhebbende klank: de 'd'
Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 

(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).



Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout: een sterk werkwoord verandert van klank
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de VT goed: Toen zij klaar was,.... zij er slechts een paar (missen)

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je het 'T exkofschip?
A
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
B
Als je in de VT niet hoort of je het met -te of -de moet schrijven
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de PV te vinden

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hond van de buren .... de hele dag.
A
kefte
B
kefde

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inbrekers .... de hele winkel leeg.
A
roofden
B
rooften

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Terwijl hij nadacht over de vraag, .... de professor zich op zijn hoofd.
A
krabde
B
krabte

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Louis van Gaal ... Ajax van 1991 tot 1997.
A
coachde
B
coachte

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

En nu aan de slag!

Maak (online):




Minimaal 60% goed!
Al gemaakt? Bofkont, dan heb je geen huiswerk!

BB
Cursus 7, § 9: opdracht 2 en 3.
Cursus 7, § 10: opdracht 2 en 3.
KB
Cursus 7, § 10: opdracht 4 en 5.
Cursus 7, § 11: opdracht 3 en4

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies