H3 Woordsoorten H15 deel 3

H15 Woordsoorten 3
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H15 Woordsoorten 3

Slide 1 - Tekstslide

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, of, maar, want, dus.
HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 2 - Tekstslide

Voegwoorden
Zinnen worden aan elkaar 'geplakt' met voegwoorden.
Er zijn onderschikkende voegwoorden en nevenschikkende. 

De nevenschikkende zijn: en, of, maar, want en dus. 
Er zijn een heleboel onderschikkende voegwoorden: omdat, zodat, toen, als, zodra, terwijl, enz...

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 4 - Quizvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival.
hippe

Slide 5 - Sleepvraag

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.

Slide 6 - Sleepvraag



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
Morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 7 - Quizvraag

Een bijwoord kan iets over een een ander bijwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn bijwoorden? Meerdere antwoorden zijn goed.
A
Geven extra informatie bij een werkwoord
B
Geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord
C
Geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
Geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 9 - Quizvraag

Straks, hier en overal zijn bijwoorden. Wat zijn ook bijwoorden?
A
Woorden als nog, immers en niet
B
Woorden als waardoor, waarmee en hoe
C
Woorden als mooie, gele en houten
D
Woorden als wie, wat en welke

Slide 10 - Quizvraag


Wat is een bijwoord?


A
Misschien
B
doe
C
ik
D
het.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 12 - Quizvraag

Welk voegwoord is een nevenschikkend voegwoord?
A
aangezien
B
want
C
omdat
D
voordat

Slide 13 - Quizvraag

Voegwoord bij 2 hoofdzinnen
(nevenschikkend)
Voegwoord bij hoofdzin en bijzin
(onderschikkend)
en
maar
want
omdat
terwijl
dat

Slide 14 - Sleepvraag

Zijn de voegwoorden nevenschikkend of onderschikkend?
nevenschikkende voegwoorden
onderschikkende voegwoorden
en
terwijl
maar
doordat
dus
als
toen
want
hoewel
omdat

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is een voornaamwoord?
A
Een woord dat verwijst naar dingen.
B
Een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen.
C
Eerste persoon, tweede persoon, derde persoon etc.
D
Hetzelfde als rangtelwoorden

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een zin met een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die jongen daar is mijn neefje
B
de jongen, die daar loopt, is mijn neefje
C
de jongen is dat neefje
D
dat jongetje is mijn neefje

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een zin met een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die jongen daar is mijn neefje
B
dde jongen, die daar loopt, is mijn neefje
C
de jongen is dat neefje
D
dat jongetje is mijn neefje

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Anne, Lieke
B
Wanneer, Hoe?
C
die, dat

Slide 19 - Quizvraag