7.2.3 dubbele punt, aanhalingsteken en telwoord

7.1.3
Dubbele punt en aanhalingstekens
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Taal / spellingBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

7.1.3
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 1 - Tekstslide

Dubbele punt :
De dubbele punt geeft aan dat er informatie komt. 
Na een dubbele punt komt een citaat. 

Citaat = iets wat iemand letterlijk zegt. 

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeelden
De gids vraagt: 'Gaan jullie mee?'

Een toerist vraagt: 'Waar gaan we naar toe?'

'Hoera, wat een goed idee!' roept de klas. 

Slide 3 - Tekstslide

Achter welk woord moet de :
Sabine vraagt Hoeveel geld heb je al?
A
Sabine
B
vraagt
C
Hoeveel
D
geld

Slide 4 - Quizvraag

Achter welk woord moet de :
Niels roept Ik denk dat ik al veel geld heb
A
denk
B
Ik
C
Niels
D
roept

Slide 5 - Quizvraag

Achter welk woord moet de :
Ze zegt Dat is een leuk idee!
A
leuk
B
ze
C
zegt
D
Dat

Slide 6 - Quizvraag

Achter welk woord moet de :
Niels roept Pas maar op!
A
roept
B
Niels
C
Pas
D
op

Slide 7 - Quizvraag

Aanhalingsteken '
Aanhalingsteken geven een citaat aan.
Het stukje tekst wat door iemand gezegd wordt staat tussen aanhalingstekens. 
Het begint met een hoofdletter.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden
De gids vraagt: 'Gaan jullie mee?'

Een toerist vraagt: 'Waar gaan we naar toe?'

'Hoera, wat een goed idee!' roept de klas. 

Slide 9 - Tekstslide

Vul de zin met de goede leestekens in.
Sabine vraagt Hoeveel geld heb jij?

Slide 10 - Open vraag

Vul de zin met de goede leestekens in.
Ze zegt Ik heb meer geld hoor!

Slide 11 - Open vraag

Vul de zin met de goede leestekens in.
Niels roept Ik denk dat ik meer geld heb.

Slide 12 - Open vraag

Telwoord
Een telwoord geeft een hoeveelheid aan.

Bijvoorbeeld:
Ik heb vier zussen.
Ik heb drie chocolaatjes gegeten.
Ik heb vijf kinderen.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het telwoord?
Er hangen vier slingers.
A
hangen
B
er
C
vier
D
slingers

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het telwoord?
Mama is nu veertig jaar.
A
Mama
B
is
C
veertig
D
jaar

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het telwoord?
Ik geef haar vier kusjes.
A
kusjes
B
ik
C
geef
D
vier

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het telwoord?
Over tien minuten mag ik weer weg.
A
over
B
tien
C
minuten
D
weg

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het telwoord?
Ik heb vijf koeien.
A
ik
B
heb
C
vijf
D
koeien

Slide 18 - Quizvraag