quiz

Welke term gebruikt men voor
'gekruld, niet sluik'
A
kroeshaar
B
gefriseerd
C
wijkend
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Welke term gebruikt men voor
'gekruld, niet sluik'
A
kroeshaar
B
gefriseerd
C
wijkend

Slide 1 - Quizvraag

Op welke foto heeft de persoon een getaande teint?
A
foto A
B
foto B
C
foto C

Slide 2 - Quizvraag


Welk tekstype is dit?
Een ...

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Dit is een ... tekst
A
informatieve
B
ontspannende
C
activerende

Slide 5 - Quizvraag

Vul de werkwoordsvorm aan: „De resultaten zijn schokkend”, ……………..........…………………. ( berichten) Camilo Moro, leider van het onderzoek.

Slide 6 - Open vraag

Wat hebben jullie hiervan ... (leren)?

Slide 7 - Open vraag

Daar ... (gebeuren) altijd wat!

Slide 8 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in. Als er niet snel wordt ………………...............………………. ( streven) naar het terugdingen van broeikasgassen, dan behoort het klimaat zoals we dat nu in België kennen tegen 2056 voorgoed tot het verleden.

Slide 9 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm aan: ..................................... ( vinden) u het klimaat belangrijk?

Slide 10 - Open vraag

Ik hoorde HEM hardop lachen met die ongelukkige en gaf hem een berisping. Welk woordsoort is HEM?
A
een persoonlijk voornaamwoord
B
een aanwijzend voornaamwoord
C
een bezittelijk voornaamwoord
D
een onbepaald voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Ik hoorde hem HARDOP lachen met die ongelukkige en gaf hem een berisping. Welke woordsoort is HARDOP?

Slide 12 - Open vraag

Ik hoorde hem hardop lachen met DIE ongelukkige en gaf hem een berisping. Welke woordsoort is DIE?
A
een persoonlijk voornaamwoord
B
een aanwijzend voornaamwoord
C
een betrekkelijk voornaamwoord
D
een onbepaald voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Ik hoorde hem hardop lachen met die ongelukkige en GAF hem een berisping. Welk soort werkwoord is GAF?
A
een hww
B
een kww
C
een zww

Slide 14 - Quizvraag

Ik hoorde hem hardop lachen met die ONGELUKKIGE en gaf hem een berisping. Welke woordsoort is ONGELUKKIGE?

Slide 15 - Open vraag

Trillend trippelde tante Tiny tandloos naar de treiterende tandarts.
Noteer het bijwoord dat in deze zin staat.

Slide 16 - Open vraag

Zou MIJ een zorg zijn zou MIJN zuster zondag zeggen dat ze zero centen heeft.

Welke uitspraak over MIJ en MIJN is correct?
A
MIJ en MIJN zijn beide persoonlijke vnw.
B
MIJ en MIJN zijn beide bezittelijke vnw.
C
Mij is een pers. vnw- MIJN is een bezit. vnw.
D
MIJ is een bezit. vnw- MIJN is een pers. vnw.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de term voor alle leestekens?
A
punctualiteit
B
interpellatie
C
interpunctie

Slide 18 - Quizvraag

In welke 3 landen spreken de meeste mensen thuis Nederlands? Het is dus hun moedertaal.
A
België, Nederland en Suriname
B
België, Nederland en Namibië
C
België, Nederland en Zuid-Afrika

Slide 19 - Quizvraag

Welke talen worden het meest gesproken in de Europese Unie
A
Engels, Duits en Spaans
B
Engels, Duits en Frans
C
Engels, Frans en Spaans

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meest gebruikte ZN in het Nederlands?
A
huis
B
boom
C
mens

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meest gebruikte woord in het Nederlands?
A
de
B
van
C
en

Slide 22 - Quizvraag