3. Belastingen, verzekeringen & toeslagen

karlijn.zagers@firda.nl
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

karlijn.zagers@firda.nl

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen deze les?
  1. Uitleg
  2. Werkvorm: Placemat
  3. Opdracht voor in het portfolio
  4. Waar kun je terecht voor financiële hulp?


Slide 2 - Tekstslide

Belasting

Slide 3 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het woord
'belasting'?

Slide 4 - Woordweb

Belasting
Belasting is een verplichte bijdrage die burgers en bedrijven aan de overheid moeten betalen. 

Waar gebruikt de overheid dit geld voor?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Welke soorten belastingen zijn er?

Slide 7 - Woordweb

Welke soorten belastingen zijn er?
Voor particulieren: 
  1. Inkomstenbelasting – over je inkomen uit werk, uitkering of eigen vermogen.
  2. BTW (Belasting Toegevoegde Waarde) – op producten en diensten (meestal 21%, soms 9% of 0%)
  3. Accijnzen – op bijvoorbeeld benzine, tabak en alcohol (extra belasting bovenop de prijs).
  4. Motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting) – als je een auto of motor hebt.
  5. Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) – eenmalige belasting bij aanschaf van een auto.
  6. Onroerendezaakbelasting (OZB) – voor woningeigenaren; wordt geheven door de gemeente.
  7. Waterschapsbelasting – voor onderhoud van dijken, waterzuivering, enz.
  8. Vermogensbelasting (box 3) – over spaargeld en beleggingen boven een bepaalde grens.
  9. Schenkbelasting – als je geld of spullen cadeau krijgt boven een vrijgesteld bedrag.
  10. Erfbelasting – als je iets erft van iemand die is overleden.
  11. Kansspelbelasting - deelnemers van kansspelen moeten belasting betalen over hun gewonnen prijzen vanaf een bepaald bedrag. Ook organisatoren betalen belasting.
  12. Hondenbelasting -  in sommige gemeenten moet je betalen voor het houden van een hond.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Verzekeringen

Slide 11 - Tekstslide

Welke verzekeringen zijn er?

Slide 12 - Woordweb

Welke verzekeringen zijn er?

Verplicht:
  • Zorgverzekering (basis)
  • WA-verzekering voor motorvoertuig (auto, motor, brommer)








Hoe werkt een verzekering?


Niet verplicht:
  • Overlijdensrisicoverzekering (wel verplicht als je een hypotheek afsluit)
  • Aansprakelijkheidsverzekering
  • Rechtsbijstandverzekering
  • Inboedelverzekering
  • opstalverzekering
  • Reisverzekering
  • Annuleringsverzekering (als je gaat reizen)
  • Uitvaartverzekering
  • Aanvullende autoverzekering
  • Huisdierverzekering
  • Boot, camper, aanhanger, telefoon etc. -verzekering

Slide 13 - Tekstslide

Waarom laat je dingen verzekeren?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Toeslagen

Slide 17 - Tekstslide

Welke toeslagen zijn er?

  1. Zorgtoeslag, een bijdrage in de kosten van je zorgverzekering.
  2. Huurtoeslag, een bijdrage in huurkosten.
  3. Kindgebonden budget, een bijdrage in de kosten van kinderen.
  4. Kinderopvangtoeslag, een bijdrage in de kosten van kinderopvang.

Deze toeslagen zijn allemaal afhankelijk van de hoogte van je inkomen.

Slide 18 - Tekstslide

Placemat
  • In viertallen
  • Je geeft je eigen argumenten op 1 van de 4 vlakken
  • 3 minuten voorbereidingstijd waarin je je kan inlezen, overleggen en je dingen kunt opzoeken

Aan het einde trek je een conclusie samen, deze zet je in het midden.
timer
3:00

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Stelling 1
"Het is je eigen schuld als je toeslagen moet terugbetalen."

timer
3:00

Slide 21 - Tekstslide

Stelling 2
"Als je zwart werkt, ben je slim bezig want je houdt meer geld over"

timer
3:00

Slide 22 - Tekstslide

Stelling 3
''Het eigen risico bij je zorgverzekering moet afgeschaft worden''
timer
3:00

Slide 23 - Tekstslide

Opdrachten voor in het portfolio:
1. Wat is het verschil tussen een overlijdensrisicoverzekering en een uitvaartverzekering?
2. Wat is het verschil tussen een inboedel- en een opstalverzekering?
3. Bekijk op welke toeslagen jij recht  hebt (als je 18 wordt) en welke verzekeringen je moet gaan betalen. Schrijf ze op. 
4. Wat zijn de grenzen voor huurtoeslag? 
5. Wanneer kun je aangifte inkomstenbelasting doen? Welke datum en vanaf welke leeftijd?
6. Kies een van de stellingen hieronder en beargumenteer je antwoord met 2 argumenten:
''Toeslagen voor kinderopvang moeten direct naar de opvang gaan, niet naar de ouders.''
''Rijke mensen moeten meer belasting betalen dan arme mensen'' 
''Wie veel met de auto rijdt, moet meer betalen voor zijn autoverzekering.''
''Verzekeraars mogen geen hogere premie vragen vanwege je woonplek of achtergrond.''









Slide 24 - Tekstslide

Waar kun je terecht voor hulp?
Budgetcoaches op school (woensdagochtend van 10:00-12:00 in C.020)
Spreekuur DUO op school (om de week op donderdag 11:00-13:00 in C.018) 

Geldfit.nl (anoniem chatten en gratis bellen)
Geldhulp.nl (hulp bij financiën gemeente Leeuwarden)
Datgeldtvoormij.nl (berekenen waar je recht op hebt)

Linkjes zijn toegevoegd in de volgende dia's 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Doel(en) van de les

Slide 29 - Tekstslide