Formuleren - les 2

Formuleren- les 2 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren- les 2 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les les: 
  • herken je bijzonder taalgebruik;
  • Je kunt het verschil tussen een letterlijk en figuurlijke betekenis; 
  • kun je zinnen met overbodige woorden verbeteren;
  • weet je wat een dubbele ontkenning is;
  • weet je wat een verhaspeling is;
  • weet je hoe je verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking kunt voorkomen.

Slide 2 - Tekstslide

Bijzonder taalgebruik
 Als je iets op een bijzondere manier wilt vertellen, kan dat op verschillende manieren.

• Je noemt een eigenschap van een zelfstandig naamwoord of werkwoord, die al bij dat woord hoort. --> Een witte ijsbeer (zijn er ook zwarte ijsberen dan?)
  • Je zegt twee keer hetzelfde met verschillende woorden --> Je weet vast en zeker hoe laat het is -->De kleuters stonden keurig netjes in de rij.
  • Dit soort bijzonder taalgebruik noem je een stijlfiguur. Dichters, schrijvers en goede sprekers gebruiken dit bijvoorbeeld om een woord meer nadruk te geven.

Slide 3 - Tekstslide

Stijlfout
Als je een stijlfiguur verkeerd gebruikt, maak je een stijlfout.

Voorbeelden van fouten: 
fout:
De ballon stijgt omhoog.
goed:
De ballon stijgt.
of: De ballon gaat omhoog.











Slide 4 - Tekstslide

letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Je kunt woorden letterlijk en figuurlijk gebruiken.
  • Gebruik je woorden letterlijk, dan bedoel je precies wat je zegt.
  • Gebruik je woorden figuurlijk, dan bedoel je iets anders. Je gebruikt een beeld om iets duidelijk te maken.
  • 1. Het vliegtuig vliegt boven de wolken. --> letterlijk taalgebruik
2. Als ik jou zie, dan ben ik in de wolken. --> figuurlijk taalgebruik
In zin 1 vliegt het vliegtuig écht boven de wolken.
In zin 2 gebruik je een beeld (zweven in de wolken) om iets duidelijk te maken (je voelt je fijn).

  • Figuurlijk taalgebruik komt veel voor in liedjes, verhalen en gedichten. Je komt het ook tegen in het dagelijks taalgebruik: in uitdrukkingen en spreekwoorden, in krantenkoppen en in reclame.




Slide 5 - Tekstslide

Dubbele ontkenning
Als mensen iets willen benadrukken, gebruiken ze soms een dubbele ontkenning. Je gebruikt dan twee keer in de zin een ontkenning. Daardoor zeg je het tegengestelde van wat je bedoelt.
Je verbetert de zin door een ontkenning weg te halen of te vervangen.
fout:
Ik maak nooit geen fouten.
goed:
Ik maak nooit fouten.
of: Ik maak geen fouten




Slide 6 - Tekstslide

Verhaspeling
Soms halen mensen twee woorden of uitdrukkingen door elkaar. Zo’n fout noem je een verhaspeling.
fout: Die schoenen kosten duur.
goed: Die schoenen kosten veel.
of: Die schoenen zijn duur.

Slide 7 - Tekstslide

Stijlfouten: Verkeerde woorden
Sommige woorden of uitdrukkingen gebruik je niet zo vaak. Een fout is dan snel gemaakt.
De smaakpupillen op je tong kunnen vijf smaken
onderscheiden. → smaakpapillen
Eén deelnemer steekt met kop en schotel boven
de rest uit. → met kop en schouders

Slide 8 - Tekstslide

Samenvatting 
  • Als je een stijlfiguur verkeerd gebruikt, maak je een stijlfout. -->De ballon stijgt omhoog
  • Je kunt woorden letterlijk gebruiken--> bedoel je precies wat  je zegt en figuurlijk gebruiken-> dan bedoel je iets anders. Je gebruikt een beeld om iets duidelijk te maken.
  • Als mensen iets willen benadrukken, gebruiken ze soms een dubbele ontkenning --> je gebruikt dan twee keer in de zin een ontkenning. --> Ik maak nooit geen fouten
  • Soms halen mensen twee woorden of uitdrukkingen door elkaar. Zo’n fout noem je een verhaspeling. --> Die schoenen kosten duur.
  • Sommige woorden of uitdrukkingen gebruik je niet zo vaak. De smaakpupillen op je tong kunnen vijf smaken onderscheiden. → smaakpapillen

Slide 9 - Tekstslide

Ik ben nooit niet ziek
A
dubbele ontkenning
B
verhaspeling
C
stijlfout: het verkeerde woord

Slide 10 - Quizvraag

Met figuurlijk taalgebruik bedoel je letterlijk wat er staat.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

De man struikelde over zijn veter.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

Hij vat de koe bij de hoorns.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

Ik gooi het bijltje in de ring.
A
dubbele ontkenning
B
stijlfout: het verkeerde woord
C
verhaspeling

Slide 14 - Quizvraag

De winkel is open, maar er is echter niemand.

A
dubbele ontkenning
B
stijlfout: het verkeerde woord
C
verhaspeling

Slide 15 - Quizvraag

Mijn nicht woont een half jaar in Frankrijk en spreekt nu al vloeibaar Frans.
vloeibaar =
A
dubbele ontkenning
B
stijlfout: het verkeerde woord
C
verhaspeling

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag! 
  • Je gaat een verslag voor CKV maken. 
  • Je maakt een verslag over de Sint-Gummaruskerk --> de opdracht kun je vinden in de leertaak. 

Slide 17 - Tekstslide