H3_Chapitre7_CEF

Aujourd'hui' hui Chapitre 7 
A tout prix......
Chapitre 7
A TOUT PRIX......
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui' hui Chapitre 7 
A tout prix......
Chapitre 7
A TOUT PRIX......

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen chapitre 7: Argent
  • Vertellen over zakgeld en wat je daarmee doet
  • Praten over je baantje
  • Een voorwerp beschrijven

SO .. mei: Vocabulaire A en B chapitre 7
Werkwoorden in de présent: Avoir, être, aller, faire, pouvoir, vouloir, prendre en regelmatige op ER in présent

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programme 6 mai
Partie 1 = Vocabulaire
Partie 2 = Parler

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Partie 1: Vocabulaire
L'argent de poche et les petits boulots

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

faire des économies
l'argent
une tirelire
payer
un portemonnaie

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zou betekenen: je suis fauché, je n'ai plus d'argent
A
ik ben blij, ik heb geen geld meer
B
ik ben blut, ik heb geen geld meer
C
ik ben dom, ik heb geen geld meer

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Qu'est-ce que c'est?
A
une pièce de monnaie
B
un portemonnaie
C
une carte bleue
D
un billet de 20 euros

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord heeft NIET met geld te maken?
A
Dépenser
B
Payer
C
Gagner
D
Refuser

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Qu'est-ce que c'est?
A
faire la vaisselle
B
faire du babysitting
C
remplir les rayons
D
sortir un chien

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de twee woorden die bij elkaar horen naar het juiste plaatje.
Samen vormen zij woorden die te maken hebben met het thema: 
'geld verdienen'. 
gagner
promener
travailler
laver
faire
des voitures
du babysitting
au supermarché
les chiens
de l'argent

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tu reçois (ontvang jij) de l'argent de poche de tes parents?
A
oui, je reçois de l'argent de poche
B
non, je ne reçois pas de l'argent de poche
C
oui, chaque semaine (elke week)
D
oui, chaque mois (elke maand)

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Que fais-tu de ton argent de poche?
A
j'achète des bonbons et des chips
B
j'achète des vêtements
C
je fais des économies
D
autre chose

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Partie 2: Parler
Prononciation et décrire un objet

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

La prononciation (p. 94)
Qu'est-ce que tu fais au mois de mai?
( ai= spreek je uit als plek, denk ook aan mayonaise)
monnaie, tu fais, mais

Parfois, moi, je sors au mois de mai avec mon voisin
( oi= spreek je uit als wa denk aan croissant )

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Décrire un objet 
( komt terug in klas 4 )
c'est...
un objet - het is een object
un truc - een ding
un animal - een dier
une personne - een persoon




Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Exercice 20a (p. 101)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

L'objet est petit, rond, en argent (zilver) et on paye des produits avec cet objet.
A
un portemonnaie
B
un billet de 20 euros
C
une carte bleue
D
une pièce de monnaie

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

L'objet est petit, rectangulaire et en plastique, en verre, en métal,
c' est pour la communication. C' est quoi?
A
une trousse
B
un sac à dos
C
un portable
D
un casque

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

C'est un objet en papier et rectangulaire. On lit cet objet.
A
le maquillage
B
une tablette
C
le vêtement
D
un magazine

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

C'est un objet en métal. il n' est ni grand, ni petit. C'est un moyen de transport. Tous les hollandais ont ce truc.
A
une trottinette
B
un vélo
C
une voiture
D
un magasin

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weektaak!
MAAK werkwoordenblad + Vocabulaire Chapitre 7
MAAK Chapitre 7 BOEK B
  • Paragraaf E ONLINE: opdracht 19-I of 19-II of 19-III
  • BOEK Paragraaf F LIRE: ex. 22 + 23 + 25 p. 102 t/m 105
LEER
  • Vocabulaire B p.110 met slim stampen of studygo
  • Werkwoorden: Avoir, être, aller, faire, pouvoir, vouloir, prendre en regelmatige op ER in présent met www.verbuga.eu
20 mei
TEST!!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Écoutez et regardez la video

  • Wat is het onderwerp?
  • Over wie gaat het?
  • Noteer zoveel mogelijk steekwoorden over wat er gezegd wordt

1e keer luisteren

Slide 29 - Tekstslide

wat: argent de poche
wie: adolescents
steekwoorden: 12/19 ans | 30 Euros par semaine | argent | comment | je reçois...

Slide 30 - Video

wat: argent de poche
wie: adolescents
steekwoorden: 12/19 ans | 30 Euros par semaine | argent | comment | je reçois...
2e keer luisteren
  • Hoe komt de jongen, Fabien aan geld en wat doet hij er mee?
  • Hoe komt het meisje, Gaëlle, aan geld en wat doet zij er mee?

Slide 31 - Tekstslide

Gaëlle: lycéenne, 16 ans, reçois argent de poche à Noël + anniversaire; compte à la banque, lecteur MP3, je fais des courses, serveuse le samedi, achète des cd et vois des films. Adore les bonbons.
Fabien: 17 ans, 10 Euros par semaine + reçois quand il a de bonnes notes  + cherche enfants voisine et aide à faire les devoirs. Achète sandwich, maillot équipe de foot (PSG), aime les bd, pour payer ses textos

Slide 32 - Video

Deze slide heeft geen instructies