H3 paragraaf 1 BBL3

programma

1. De tijdlijn
2. Vragen en onduidelijkheden
3. Oefentoets-vragen


We maken vandaag 26 en 27 (indien tijd over ook 28 en 29)
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

programma

1. De tijdlijn
2. Vragen en onduidelijkheden
3. Oefentoets-vragen


We maken vandaag 26 en 27 (indien tijd over ook 28 en 29)

Slide 1 - Tekstslide

chartaal geld
bankbiljetten en munten

Slide 2 - Tekstslide

Wat is chartaal geld?

Slide 3 - Open vraag

Munten is een voorbeeld van...
A
chartaal geld
B
giraal geld

Slide 4 - Quizvraag

giraal geld
geld op bankrekeningen

Slide 5 - Tekstslide

Een voorbeeld van giraal geld is:
A
bankbiljetten
B
internetbankieren
C
munten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen giraal en chartaal geld?

Slide 7 - Open vraag

geldfuncties
RUILMIDDEL: je ruilt goederen of diensten voor geld.

REKENMIDDEL: je geeft aan hoeveel iets waard is.

SPAARMIDDEL: geld opzijleggen en niet uitgeven.

Slide 8 - Tekstslide

Welke 3 geldfuncties ken je?

Slide 9 - Open vraag

Rekeningsfschrift

Daarop staan je vorige saldo's, je girale ontvangsten en betalingen en je nieuwe saldo.


Formule nieuwe saldo:

Oud saldo + ontvangsten - betalingen= Nieuwe saldo.

Slide 10 - Tekstslide

Je saldo bereken je als volgt:



Vorig saldo 

+ wat je ontvangen hebt

- wat je betaald hebt

= nieuw saldo

Slide 11 - Tekstslide

een tekort op de bankrekening noem je:
A
creditsaldo
B
min-saldo
C
inflatie
D
debetsaldo

Slide 12 - Quizvraag

Waarom sparen mensen ?

Slide 13 - Open vraag

Spaarmotieven
* sparen voor een doel
* sparen uit voorzorg
* sparen voor de rente

Slide 14 - Tekstslide

Welke drie spaarmotieven hebben we?

Slide 15 - Open vraag

Het verschil tussen sparen en lenen is dat
A
Sparen geld kost
B
Lenen geld kost
C
je bij sparen geld uitgeeft
D
je bij een lening niet aflost

Slide 16 - Quizvraag

 Rente

Een  rentepercentage geeft aan hoeveel rente je per jaar krijgt.

Spaar je minder dan een jaar, dan krijg je ook minder rente.

rentebedrag per maand = (rentepercentage:100) X spaarbedrag : 12


                                                               OF


rentebedrag = (rentepercentage : 100) X spaarbedrag X aantal jaren

Slide 17 - Tekstslide

Thijmen heeft €2.900 op een spaarrekening staan met een enkelvoudige rente van 1,9%. Welk bedrag aan rente levert dit op in twee jaar?

Slide 18 - Open vraag